Eerder gepubliceerd op 9 juni in Trouw:
In en buiten het slachthuis zijn er allemaal radertjes die bijdragen aan het systeem dat dieren doodt. Dat vertroebelt de vraag wie er verantwoordelijk is. Twee filosofen ontrafelen het antwoord.
Dierenactivist Roel Binnendijk werkte undercover in een slachthuis om belastende videobeelden te kunnen draaien. In een interview met deze krant vertelde Binnendijk dat hij de dieren in het slachthuis net zo wreed behandelde als zijn collega’s, om ontmaskering te voorkomen. Zo deelde hij stroomstoten uit aan varkens, waarvan er zeshonderd per uur moesten worden gedood.
Binnendijk vraagt zich af wie nu precies de beul is in het slachthuis: “Ben ik het? Is het degene die de koe of het varken de keel doorsnijdt? De baas van het slachthuis? De consument?”
Volgens Binnendijk zijn mensen geen ‘monsters’, vooral ‘radertjes in een systeem’. Wie is dan verantwoordelijk voor het dierenleed van de bio-industrie, en wat betekent die verantwoordelijkheid?
“Volgens CBS-cijfers doden we jaarlijks 2,1 miljoen runderen, 17 miljoen varkens, een half miljard vleeskuikens,” zegt Gerben Bakker, filosoof en analist bij het The Hague Centre for Strategic Studies. “Werkelijk verbijsterende aantallen.”
“Je kan de verantwoordelijkheid voor de bio-industrie bij het systeem of bij het individu leggen, maar het lastige is dat de verantwoordelijkheid voortdurend tussen die twee heen en weer wordt geschoven. De slachthuismedewerker fungeert als stroman. Omdat zijn praktijken in het duister zijn gehuld, kan de samenleving wegkijken. De slachthuismedewerker is slechts een klein radertje in het systeem, wiens bloederige handelingen je kan veroordelen. Maar wat is erger: dat je als individu dieren doodt, of dat je als collectief het kwaad van systematische destructie de rug toekeert?
“In de bio-industrie worden dieren tot halfwaardige levensvormen gemaakt, soms met nog minder rechten dan een ding. De collectieve ontkenning daarvan doet denken aan wat Hannah Arendt de banaliteit van het kwaad noemde: als denkend mens kún je begrijpen waar je vlees vandaan komt, maar je laat je geweten sussen, waardoor elke morele inspanning uitblijft.”
“Verantwoordelijkheid kan je op twee manieren opvatten”, reageert Bas Haring, filosoof en bijzonder hoogleraar publiek begrip van de wetenschap aan de Universiteit Leiden. “Op de eerste plaats in termen van schuld. En ja, in de kwestie van de bio-industrie is bijna iedereen in meer of mindere mate fout. Maar verantwoordelijkheid betekent ook: wie is bij machte om iets aan het probleem te doen?
“Dat er dieren worden doodgemaakt om in onze voedselbehoefte te voorzien vind ik op zich niet problematisch, en het bestaan van megastallen evenmin. Het probleem is vooral dat dierenwelzijn nauwelijks een rol speelt in de bio-industrie. Onbegrijpelijk dat we dat toestaan, zeker omdat er alternatieven zijn, zoals de rondeelstal voor leghennen. Deze stal is nog altijd industrieel van aard en niet 100 procent biologisch, want er zit bijvoorbeeld kunstgras in, maar de rondeelstal is wel geoptimaliseerd op diervriendelijkheid. Die kant kunnen we dus op, om het industriële en rationele karakter van de vooruitgang eens een keertje in het voordeel van dieren te laten werken.”
Bakker: “Heel goed om naar realistische oplossingen te kijken, maar uiteindelijk moeten we vooral af van het waanbeeld van onze quasi-goddelijke suprematie over het dierenleven. Een van die gevaarlijke rationalisaties is bijvoorbeeld het gebruik van het woord ‘productiedieren’, zoals dat ook in de wet voorkomt. Feitelijk zijn deze dieren gefokt en zouden ze er dus zonder menselijk ingrijpen niet zijn geweest. Maar daaruit volgt niet het recht om dierlijk bewustzijn ondergeschikt te maken aan de productiefactor. Deze dieren staan symbool voor de schaal van onze technologische hoogmoed: varkens die niet meer kunnen lopen, vleeshompen waar – haast onbedoeld – nog een bewustzijn aan vastzit.”
Haring: “Maar wat zijn dan de opties? Óf we stoppen met varkenshouden, en dan leven die varkens niet; óf we gaan ermee door en zorgen dat de gefokte varkens een goed leven leiden. Die tweede optie zou ik kiezen. Daarin volg ik de filosofie van het utilisme, dat bij ethische afwegingen uitgaat van het minimaliseren van lijden en het maximaliseren van geluk: liever honderd varkens die een goed leven hebben geleid vóórdat ze door ons worden opgegeten, dan helemaal géén varkens.”
Bakker: “Maar is het niet inherent aanmatigend, om als mens al het andere leven op industriële schaal te onderwerpen aan onze consumptiebehoefte? Dat wij ons die positie van suprematie over het dierenrijk hebben gepermitteerd, en het recht hebben opgeëist om de natuurlijke wereld volkomen te exploiteren ten dienste van onze consumptiemaatschappij, is dat niet een enorme weeffout in de menselijke geschiedenis?”
Haring: “Misschien, maar toch blijft het een feit: ik kan een varken houden, maar een varken kan mij niet houden. Dat is een fundamentele asymmetrie. De menselijke suprematie is niet een rol die wij onszelf toekennen, het is domweg een eigenschap die wij bezitten. Daarmee wil ik niet zeggen dat mensen superieur zijn aan varkens, maar wij kunnen nu eenmaal dingen die varkens niet kunnen. En daaruit volgt ook het verantwoordelijkheidsgevoel waarover we nu spreken.”
Volgens Haring belemmert de discussie over verantwoordelijkheid als schuldvraag de discussie over verantwoordelijkheid als zoeken naar een oplossing. “Want waar gaat het nu wezenlijk om? Hoe je mensen in beweging krijgt om een situatie met meer dierenwelzijn te creëren. Dan is de vraag dus: hoe spreek je daarover tegen mensen die het zich misschien niet kunnen veroorloven om twee keer zoveel te betalen voor een lapje biologisch vlees of een vegaschijf?”
Bakker: “Veel mensen voelen ook wel de verantwoordelijkheid om een oplossing te vinden voor het probleem van de bio-industrie, maar gewenning, groepsgedrag en een gevoel van onmacht zitten in de weg. Als individuele consument ben je moreel verantwoordelijk voor je eigen daden, maar niet voor het hele systeem.
“Vergelijk het met vliegen: iedereen heeft er baat bij dat luchtkwaliteit en milieu verbeteren, en toch wil iedereen ook met vakantie. Uiteindelijk wachten we dus af tot de politiek er een klap op geeft. Terecht, want de verantwoordelijkheid is groter dan een persoonlijke consumptiekeuze.
“Ook bij de bio-industrie moet het politieke gesprek over méér gaan dan alleen: stemmen met de portemonnee. Met regulering door de Europese Unie kan de bio-industrie worden uitgefaseerd, of tenminste worden omgevormd naar acceptabeler voorwaarden, bijvoorbeeld door het zo te regelen dat op menukaarten de vegetarische optie in plaats van de vleesoptie standaard wordt aangeboden.”
Haring: “Op dit moment is het wél zo dat Europese regelgeving het dierenleed in de bio-industrie in stand houdt. Nederland kan bijvoorbeeld vlees uit Argentinië weigeren als het dieronvriendelijk geproduceerd is, maar niet als het uit een EU-lidstaat komt. Wanneer je de verschillende opvattingen over dierenwelzijn in alle Europese landen op elkaar af weet te stemmen, heb je over tien of twintig jaar misschien betere wetgeving en een kleinere bio-industrie. Dat het hier vooral om een politieke verantwoordelijkheid gaat, daar twijfel ik niet aan, maar ik vrees wel dat het een project van de lange adem wordt.”
Ik en jij
Welke ethische relatie is er mogelijk tussen mens en dier? Precies een eeuw geleden bepleitte de Oostenrijks-Joodse filosoof en theoloog Martin Buber (1878-1965) in zijn standaardwerk Ich und Du een dialogische zijnswijze. Mensen moeten radicaal openstaan voor andersheid, schreef Buber; niet alleen bij elkaar, maar ook bij andersoortige wezens, zoals dieren.
In de moderniteit dreigt de dialogische ‘ik-jij’-relatie volgens Buber echter te worden vervangen door een instrumentele ‘ik-het’-relatie, waarbij de ander als ding wordt gebruikt. Hedendaagse ecologen als Jason Hickel zien hierin een duidelijke vooruitwijzing naar de bio-industrie. Eerder opzij geschoven als een wat oubollige zwever is Buber thans herontdekt door ecologische denkers.