In KAMERADEN, het eerste deel van de LICHTSTADFAMILIE-trilogie, luistert de zeventienjarige Frans Hultermans ademloos naar de leden van de ‘marxisties-leninistiese’ (lees: maoïstische) actiegroep Rode Jeugd. Zij lijken zoveel beter te begrijpen dan hij hoe de wereld in elkaar steekt.
‘Lees jij niks?’ vraagt kernlid Rudi van Brakel. ‘3,5% van het Nederlandse volk zit op een gezamenlijk vermogen van 61 miljard. Die kliek heeft de politiek opgekocht, zodat er niks verandert!’
‘Wat doen jullie dan precies?’ wil Frans weten.
‘Wij zijn het vuur dat het water aan de kook brengt,’ is het plechtige antwoord van politiek commissaris Stijn de Kok.
Het is 1968 als Frans zich aansluit bij de Rode Jeugd. KAMERADEN is geïnspireerd op historische gebeurtenissen, maar tijdens het maken hebben we ons de nodige vrijheden veroorloofd. In plaats van een chronologisch feitenverslag te geven proberen we de tijdgeest van 1968-1972 te vangen met verzinsels en verdichtsels. Namen van betrokkenen – afgezien van bekende historische figuren als Frits Philips en Dries van Agt – zijn daarom gewijzigd.
De Rode Jeugd is echter geen verzinsel. Die heeft werkelijk bestaan. Zeven jaar lang om precies te zijn, tussen 1966 en 1973. De Eindhovense vleugel van deze actiegroep gold als de meest extreme. In een paar jaar tijd ging het van vreedzaam protest naar gewelddadig verzet, compleet met bommen en molotovcocktails.
Wereldrevolutie
In plaats van te de-escaleren reageerden veel agenten van de Eindhovense Gemeentepolitie tamelijk oververhit op de Rode Jeugd. Binnen een paar jaar tijd stonden de leden te boek als staatsgevaarlijk. En dat vonden ze eigenlijk best wel spannend. Veel ex-leden blikken terug op een plezierige, avontuurlijke tijd. Toch merkte een van hen in 2012 in het Eindhovens Dagblad op: ‘Bij de acties van de Rode Jeugd hadden wel degelijk doden kunnen vallen.’
Hoe kon het uitgerekend in het gezapige Eindhoven zo uit de hand lopen?
De geschiedenis van de Rode Jeugd begint niet in de Lichtstad, maar in Amsterdam. Hier staken in 1964 kritische leden van de Communistische Partij Nederland (CPN) de koppen bij elkaar. Zij vonden dat de CPN-partijtop te klakkeloos de lijn van de Sovjetunie volgde. De Koude Oorlog was in volle gang en de Russische revolutionairen van weleer waren veranderd in precies het soort elite waar ze in 1917 korte metten mee hadden gemaakt. Waarom zou je die bejaarden nog serieus nemen?
De kritische CPN’ers oriënteerden zich liever op Mao Zedong, leider van de jonge Volksrepubliek China. Roerganger Mao vertolkte volgens hen op een veel zuiverder manier de idealen van Marx en Lenin, met een groots plan om vanuit de Derde Wereld het kapitalistische Westen te omsingelen en zo de wereldrevolutie te ontketenen.
‘De raddraaiers’
Op interne kritiek zat de CPN-top niet te wachten. De maoïsten kregen de keus voorgelegd: inbinden of opdonderen. Vervolgens begonnen de geroyeerde maoïsten voor zichzelf. Eén van hen, de Amsterdamse havenarbeider ‘Rooie’ Willem Oskam (1943-2000), richtte samen met de Leidse student Joost van Steenis (1938) de Rode Jeugd op.
Dat was in juni 1966. In Amsterdam vonden op dat moment wekelijks demonstraties plaats tegen de Vietnam-oorlog, waar de hoofdstedelijke politie overspannen op reageerde. De Rode Jeugd was niet van plan om passief klappen met de wapenstok te incasseren, zoals de pacifisten, hippies en ‘hasjkikkers’ dat deden. De groep van Oskam en Van Steenis onderscheidde zich van meet af aan door terug te slaan, desnoods met boksbeugels en kettingen.
Ondertussen voerde de Rode Jeugd actie op thema’s die voor Nederlandse jongeren relevant waren, zoals jeugdloon en woningnood. In gestencilde pamfletten werden lokale kwesties afgewisseld met lofzangen op Mao’s Volksrepubliek en dreigementen aan het adres van Amerikaanse banken en multinationals. Eén van deze pamfletten kwam in handen van een geschokte Godfried Bomans, die er een Volkskrant-column aan wijdde: ‘De raddraaiers’. Pr-technisch een coup voor de Rode Jeugd. In één klap was de groep landelijk bekend.
Mannenclub
Het tumult boven de rivieren bereikte ook Eindhoven. Twee jeugdvrienden uit de Kruidenbuurt, zeeman Henk Wubben (1942) en taxichauffeur Theo Reniers (1944-2020), trokken op Wubbens motorfiets noordwaarts om zich door Oskam en Van Steenis te laten scholen. En om een paar stevige tikken uit te delen aan de politie, uiteraard.
Op 30 augustus 1968 richtte voorman Wubben de Eindhovense vleugel van de Rode Jeugd op, in café De Volksbond aan de Boschdijk. Deze kroeg (‘proeflokaal voor de werkende stand’) werd uitgebaat door beeldend kunstenaar en fellow-traveller Ad Snijders (1929-2010). Op zolder bij de Volksbond werden voortaan scholingsavonden gehouden en pamfletten gestencild.
Datzelfde jaar nog kregen Wubben en Reniers gezelschap van de nieuwe kernleden Evert van den Berg (1951), Lucien van Hoesel (1950-2000) en Theo Engelen (1949-1995). Zoals Van den Bergs latere echtgenote Marjanne Stas (1951-2008) zou opmerken was er een bescheiden rol weggelegd voor vrouwen binnen de organisatie, het bleef in hoofdzaak een ‘mannenclub’.
Eindhoven Schapenstad
1968 was een woelig jaar. Het leek alsof de hele wereld in een onstuimig politiek carnaval op zijn kop werd gezet. In Parijs eisten studenten inspraak aan hun universiteiten. Schouder aan schouder met stakende arbeiders marcheerden ze door de straten. Hun utopische leuzen: onder de stoeptegels ligt het strand; wees realistisch, eis het onmogelijke. De Amsterdamse anarchisten van Provo hadden als inspiratiebron gediend. In Berlijn stak de Baader-Meinhof Gruppe warenhuizen in brand. Utopisme en geweld leken soms dicht bij elkaar te liggen.
In vergelijking met Amsterdam, Parijs en Berlijn was company town Eindhoven vooralsnog een oase van rust. De familie Philips bedreef een paternalistisch kapitalisme dat zelfs het van oudsher Roomse stadsbestuur op de knieën had gedwongen. In de Lichtstad werd de katholieke zuil overschaduwd door een gigantische, onwrikbare Philips-zuil. ‘Panphilipsisme’, zo karakteriseerde A.F.Th. van der Heijden de greep van Philips op zowel werktijd als vrije tijd van het personeel. Dankzij royale sociale, culturele en medische voorzieningen ging de ‘kumpenie’ prat op decennialange arbeidsvrede.
Kunstenaar en Volksbond-uitbater Ad Snijders noemde Eindhoven een ‘Schapenstad’. De arbeiders waren gezagsgetrouw, volgens de maatschappijanalyse van de Rode Jeugd zelfs strontverwend. Niet voor niets kalkten jongeren op de mensa van de Eindhovense Technische Hogeschool een citaat van schrijfster Marie von Ebner-Eschenbach: ‘Gelukkige slaven zijn de ergste vijanden van de vrijheid.’
Aksie
De hegemonie van Philips en Katholieke Volkspartij (KVP) had in Eindhoven gezorgd voor een politiek vacuüm op de linkerflank, dat opgevuld kon worden door een fanatieke jongerenbeweging als de Rode Jeugd. Bovendien had de Rode Jeugd een dankbaar doelwit aan het Philips-concern. Stel je voor, een symbool van het globale kapitalisme, op een steenworp afstand van je ouderlijk huis!
Op uitgaansgebied viel er voor jongeren bar weinig te beleven in Eindhoven. Met lang haar kwam je geen kroeg binnen, om half elf doofden overal de lampen. Omdat de gemeente het verzuimde om een ‘Open Jongerensentrum’ te subsidiëren vonden jongeren elkaar op hangplekken, waar door de Rode Jeugd driftig geronseld werd. Na een aantal kraakacties kwam de gemeente in 1971 alsnog met een zoenoffer, en werd er een voormalige linnenfabriek vrijgemaakt voor het jongerencentrum Para+. Deze plek bestaat nog altijd onder de naam De Effenaar.
Een ascetische Mao-cultus, zoals de rivaliserende Kommunistiese Eenheidsbeweging Nederland (KEN), werd de Eindhovense Rode Jeugd nooit. De leden achtten de Eindhovense arbeiders weliswaar te verwend om voorop te lopen in de revolutie, toch voelden ze zich meer aan hen verwant dan aan de studentjes van de KEN. In plaats van Mao’s Rode Boekje uit hun hoofd te leren moesten deze wereldvreemde types hun toewijding aan de revolutie eerst maar eens bewijzen door parkeermeters dicht te smeren met ijzerkit, of door ’s nachts de muren van de stad vol te kladden. ‘Aksie’ was bij de Rode Jeugd doorslaggevender dan ideologische haarkloverij. Popmuziek, drank en softdrugs waren niet volledig taboe, zoals bij veel andere maoïstische clubs. De revolutie was ook om te lachen. Avonturen te beleven. Kameraadschap te vieren.
Philips-Griekenland
Eind jaren zestig werd de Rode Jeugd een vertrouwd onderdeel van het Eindhovense straatbeeld. Leden stonden bij de Markt met een kraam vol brochures en pamfletten. Af en toe leidde dat tot aanvaringen met in Duitsland gelegerde Amerikaanse militairen, die in Eindhoven met verlof waren. Toen één van de Yanks de Rode Jeugd-leden ervanlangs gaf met een lat waarop de tekst ‘Kill a Commie for Christ’ stond geschreven, knepen aanwezige agenten van de Gemeentepolitie naar verluidt een oogje toe.
Aanvankelijk wisselde de Rode Jeugd de sport van het ‘agentje pesten’ af met solidariteitsacties. Tijdens de kerstdagen van 1968 hield de groep op de Markt een hongerstaking om de aandacht te vestigen op de sociaaleconomische ongelijkheid in de wereld. In de Strijpse Theresiakerk werd één van de hongerstakers op de kansel genood door meneer pastoor om zijn zegje te doen. Die jongelui mochten dan een grote waffel hebben, ze hadden blijkbaar toch het hart op de juiste plaats.
De liefde bekoelde snel. Op 22 februari 1969 leidde de Rode Jeugd een protestmars naar het 18 Septemberplein, in het kader van de actie ‘Philips-Griekenland’. Philips bouwde een beeldbuisfabriek in Griekenland, waar zojuist een militaire junta de macht had gegrepen. Om te onderstrepen dat Philips met een fascistisch regime collaboreerde legde Wubben een hakenkruiskrans bij het standbeeld van grondlegger Anton Philips. Beveiligers van de kumpenie bemoeiden zich met de ordehandhaving en sloegen er duchtig op los. De politie koos definitief voor de harde aanpak en liet honden los op de betogers. Achteraf gaf burgemeester Herman Witte (1909-1973) zijn zegen aan dit besluit. Eindhovense burgers legden daags na de veldslag ruikertjes bloemen bij het belaagde standbeeld, vergezeld van een briefje met de tekst: ‘Blijf met je poten van dr. A.F. Philips af.’ Waarschijnlijk dachten veel Eindhovenaren er zo over. Het panphilipsisme was niet tandeloos.
Stadsguerrilla
Ook voor de Rode Jeugd bleek Philips-Griekenland een keerpunt. In pamfletten had de beweging al regelmatig harde taal gebezigd over de gewapende strijd, maar vanaf nu werd de beweging ook in de praktijk gewelddadiger. Voorman Wubben pleitte voor meer discipline en een strakkere organisatie in ondergrondse cellen: ‘De tijden van protest en passief verzet zijn voorbij, agressieve stadsguerrilla is onze nieuwe tactiek.’
De Gemeentepolitie voerde navenant de surveillance en repressie op, aangevuurd door de Bossche officier van justitie Jan Peijnenburg, naast familie van de koekfabrikant ook een fanatieke crimefighter. Voortaan was het eerder regel dan uitzondering dat een Rode-Jeugd-lid op straat werd gevolgd door een stapvoets rijdend politiebusje. In de rechtse pers deden de wildste verhalen de ronde over de Rode Jeugd, zoals dat ze in Beijing of Tirana waren opgeleid tot spionnen en saboteurs.
Op 8 april 1969 liet de stadsguerrilla van zich horen met een molotovcocktail tegen de ambtswoning van burgemeester Witte, waarbij een deel van het zonnescherm in rook opging. Op 18 september van datzelfde jaar negeerden leden van de Rode Jeugd een samenscholingsverbod bij de opening van het nieuwe Stadhuis en werden dertien jongeren in de kraag gevat. Op 25 mei 1970 ontplofte er tijdens een raadsvergadering een rookbom in datzelfde Stadhuis. ‘Volksverraders! Schijnvertoning!’ brulde Wubben dwars door de redevoering van de getergde burgervader Witte.
Pietje Snijders een hak zetten
Ook politiemensen werden doelwit. ‘Pietje Snijders een hak zetten,’ dat was het doel van een actie in de nacht van 29 op 30 juni 1970. Op een brommer zoefden twee leden van de Rode Jeugd naar de Tongelrese Bloemfonteinstraat, waar agent Piet Snijders woonde. Een molotovcocktail veroorzaakte een kleine brand in een woonkamer. Niet die van Snijders, bleek achteraf: de bom was per abuis binnen gegooid bij zijn buren, een gepensioneerd echtpaar dat tijdens de aanslag uithuizig was. Als gevolg van deze spontane broddelactie zaten verdachten Wubben en Van Hoesel respectievelijk een halfjaar en drie maanden in voorarrest.
Het mocht dan vooralsnog niet lukken om een lid van de Rode Jeugd langdurig achter de tralies te krijgen, de politie slaagde er wel in om het marginale lid Geert Paulussen (1952) als infiltrant te werven. Paulussen viel meteen door de mand bij zijn kameraden omdat hij plotseling geld had om een nieuwe gitaar te kopen. Daarop gebruikte de Rode Jeugd hem als dubbelspion. Naar het recept van de Braziliaanse stadsguerrilla-ideoloog Carlos Marighella werd de politie via Paulussen maandenlang op een dwaalspoor gezet met valse tips. Belastende telefoongesprekken tussen Paulussen en zijn handler, politieman Flip Raap (1939-2020), werden gelekt naar de pers. De Rode Jeugd had deze slag gewonnen, maar nieuwe leden werden voortaan wel zorgvuldiger gescreend.
Ondertussen zag het landelijke bestuur van de Rode Jeugd de radicalisering van haar Eindhovense vleugel met lede ogen aan. In de afdelingen Amsterdam en Kampen oriënteerde de Rode Jeugd zich nog altijd op de ‘massalijn’. Men deed aan buurtwerk, er werd vreedzaam campagne gevoerd voor de afschaffing van het jeugdloon. De gewelddadige wraakacties van ‘Eindhoven’ schrokken nieuwe leden af en werkten bovendien weinig verheffend voor de arbeider.
In het revolutionaire tijdschrift Voorwaarts! volhardde Wubben in de gekozen ‘voorhoedelijn’ van zijn afdeling: ‘Fraude, intimidatie, sabotage en vernietiging van levens zijn nodig om onze doelen te bereiken. We moeten ons bevrijden van de normen en waarden die de heersende klasse ons heeft aangeleerd, omdat deze normen en waarden ons beperken en de status quo in stand houden.’
Breuk
In juli 1971 ging het landelijk bestuur van de Rode Jeugd op dienstreis naar de Volksrepubliek China. Om het bestuur tegemoet te komen had Wubben afgesproken dat de Eindhovense achterblijvers zich aan een wapenstilstand met de politie zouden houden. Ook zou er in afwezigheid van het bestuur niet met de pers worden gesproken. Het staakt-het-vuren hield niet lang stand. In de nacht van 22 op 23 juli brandde de Mercedes van politiecommissaris Sjef Odekerken (1920-1975) uit door een staafbom. Vervolgens lieten Van Hoesel en Engelen zich anoniem – maar prima herkenbaar – door KRO-radio en AVRO-televisie interviewen. Er werden straffe uitspraken gedaan. Het duo beloofde de oprichting van volkstribunalen, die in het vervolg niet alleen auto’s zouden vonnissen. Zolang de Amerikanen in het verre Vietnam napalmbommen tegen onschuldige burgers gebruikten waren in het Westen alle middelen geoorloofd om de kapitalisten slapeloze nachten te bezorgen. ‘Geweld is voor ons een technische zaak en daarbij kunnen ook doden vallen.’
Inmiddels was de Rode Jeugd een hoofdpijndossier geworden voor minister van justitie Dries van Agt (1931). Hij onderzocht hoe hij de media zover kon krijgen dat ze geen podium meer zouden bieden aan de jonge maoïsten. Andries Kuipers, directeur van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), beweerde later dat het afluisteren en infiltreren van de Rode Jeugd zoveel tijd en mankracht in beslag nam dat zijn dienst nauwelijks nog aan andere dossiers toe kwam.
Ook het landelijk bestuur van de Rode Jeugd vond de situatie niet meer werkbaar. Op een congres aan de Amsterdamse Rozengracht kwam het op 27 november 1971 tot een definitieve breuk met de afdeling Eindhoven. De vleugel die doorging op de oude ‘massalijn’ stierf een stille dood.
Staafbom bij het Evoluon
Gedurende 1972, het jaar van het bloedbad tijdens de Olympische Zomerspelen van München, werden er in Eindhoven maar liefst zeventig valse bommeldingen gedaan. Af en toe ontplofte er ook daadwerkelijk wat. Op 24 februari 1972 tikte een staafbom vijftien ruiten bij het Evoluon, de monumentale expositieruimte die door Frits Philips was bedoeld om techniekvrees bij de jeugd weg te nemen. De aanslag werd opgeëist door de ‘Aktiegroep Philips-Griekenland’. In haar tijdschrift Stadsguerrilla Cahier keurde de Rode Jeugd de actie goed, maar de leden ontkenden wel elke betrokkenheid.
Ook andere Philips-locaties werden in 1972 doelwit: op 23 april vonden er bomaanslagen plaats op vestigingen in Baarn, Hilversum en Rotterdam; begin juni op een fabriek in Eindhoven, een affaire die uit de kranten werd gehouden; en op 17 oktober trof een Philips-manager onder zijn Volvo een 40 centimeter lange staafbom aan, die door de politie onschadelijk kon worden gemaakt.
Dat de schrik er goed in zat was al in februari gebleken, toen verslaggever Peter Dillen (1941-2018) live inbelde bij de AVRO met de mededeling dat er een bom was gevonden bij de waterstofopslag van Philips. Men kreeg een apocalyptisch scenario voor ogen, waarbij Eindhoven zou verdwijnen in een enorme paddenstoelwolk. Later bleek het om een klungelige actie van een bende koperdieven te gaan.
Showproces
Op 13 december werd Lucien van Hoesel in zijn ouderlijk huis aan de Tilburgseweg Oost van zijn bed gelicht door inspecteur Huub Raeven van de Gemeentepolitie. Onder Van Hoesels bed was een koffer aangetroffen met een geladen revolver en pakketjes met onder andere metalen buizen, ontstekers, zwavelzuur en poedersuiker. Volgens het ‘Anarchist Cookbook’ van William Powell kon je met deze spullen heel eenvoudig een bom maken. In de daaropvolgende rechtszaak benadrukte het OM dat Van Hoesel schuldig was aan een crimineel delict, terwijl Van Hoesels advocaat erop hamerde dat zijn cliënt de patsy was in een politiek showproces. Op 9 november 1973 werd Van Hoesel in hoger beroep tot twee jaar cel veroordeeld, met aftrek van zeventien maanden voorarrest.
En de klopjacht ging verder. In juni 1973 werd het Rode-Jeugd-lid Ger Flokstra (1947) op het Centraal Station van Eindhoven gearresteerd met een koffer die een vergelijkbare inhoud bevatte als die van Van Hoesel. De rechercheurs wisten precies waar en wanneer Flokstra zou arriveren.
De BVD had inmiddels een nieuwe infiltrant geworven bij de Rode Jeugd, Danny Mulders (1954). In ruil voor het verdagen van een aanklacht voor brandstichting had Mulders beloofd om Evert van den Berg een pistool in handen te spelen, en zodoende Van den Bergs vingerafdrukken op een vuurwapen te krijgen. Van den Berg rook lont en opnieuw beschikte de Rode Jeugd over een dubbelspion. Mulders’ handler bij de BVD, enkel bekend onder de schuilnaam ‘J. de Roo’ (een woordspelletje: ‘Roo de Jeugd’), werd tijdens het proces-Van Hoesel als getuige gedagvaard. De BVD’er kwam niet opdagen en zijn ware identiteit is nog altijd in nevelen gehuld.
Dutch Approach
De linkse pers was verdeeld over het proces-Van Hoesel. Volgens De Groene Amsterdammer probeerde de BVD zijn dubieuze rol in de zaak te camoufleren, maar De Waarheid vond de kat-en-muis-spelletjes van de Rode Jeugd met de BVD ‘onnozel en doorzichtig’. Donquichotterie.
In zijn boek De meeste mensen deugen noemt historicus Rutger Bregman het inkapselen van de Rode Jeugd door justitie een effectief voorbeeld van de ‘Dutch Approach’. Er werden geen draconische veiligheidswetten ingevoerd die de vrijheden van burgers onnodig zouden beperken, de media stelde zich op verzoek van de politie terughoudend op in haar berichtgeving. ‘Terwijl overheden in West-Duitsland, Italië en Amerika alles in de strijd gooiden – helikopters, wegblokkades, militairen – gaf Nederland de terroristen niet het podium waar ze op hoopten.’
Binnen de Rode Jeugd had paranoia inmiddels de overhand genomen. Iemand moest justitie hebben getipt over Van Hoesel en Flokstra, maar wie? Waren er nog wel betrouwbare mensen over binnen de organisatie?
Eind 1973 werd de Rode Jeugd ontbonden, een besluit dat pas op 14 maart 1974 – de 101e sterfdag van Karl Marx – openbaar werd gemaakt. Oprichter Willem Oskam verklaarde: ‘Wij willen (…) niet langer dienen als proefkonijn of schietschijf voor het opkomende fascisme in Nederland.’
Rode Hulp
Al vóór Oskam de stekker uit de Rode Jeugd trok had de Eindhovense voorman Henk Wubben boos en teleurgesteld met zijn kameraden gebroken. In zijn ogen was de Rode Jeugd te veel een amateuristische bende gebleven. Er waren nooit serieuze pogingen ondernomen om de organisatie van infiltranten en verraders te zuiveren. Bovendien bleek het effectief opzetten van ondergrondse cellen onverenigbaar met het in stand houden van een legale ledenorganisatie. Namen van leden waren eenvoudig terug te vinden in het telefoonboek.
Wubben ging solo verder en kwam in 1980 weer even in het nieuws toen zijn woning aan de Amsterdamse Quellijnstraat ontplofte. Volgens de pers een gevolg van onzorgvuldig bewaard explosief materiaal, volgens Wubben zelf een gecoördineerde actie van de BVD en de West-Duitse geheime dienst.
In KAMERADEN zetten we een punt achter ons verhaal vlak vóór de opheffing van de Rode Jeugd en het ter ziele gaan van de Eindhovense vleugel. Maar de geschiedenis kent een intrigerende nasleep.
In Duitsland werd uit protest tegen de Isolationsfolter van gevangengenomen leden van de Rote Armee Fraktion (RAF) de ‘Rote Hilfe’ opgericht. Ex-leden van de Rode Jeugd richtten samen met intellectuele sympathisanten in februari 1973 de gelijkaardige Rode Hulp op. Door de schaarste aan politieke gevangenen in Nederland was de Rode Hulp in eerste instantie vooral een adhesiebetuiging aan Van Hoesel, die toen zijn straf uitdiende in de Scheveningse gevangenis.
Guerrilla-training in Zuid-Jemen
Toen Van Hoesel in 1974 vervroegd op vrije voeten kwam greep hij samen met zijn oude kameraad Van den Berg de macht binnen de Rode Hulp. De ‘ethische types’ werden eruit gewerkt en de Rode Hulp was al snel de Rode Jeugd onder een andere naam. Wel werd de strategie van de stadsguerrilla losgelaten. De Rode Hulp zou niet proberen het Westerse kapitalisme van binnenuit te vernietigen, maar revolutionairen in de Derde Wereld actief gaan steunen. Desnoods met een Kalasjnikov aan de heup, strijdend de ondergang tegemoet.
In juli 1976 volgden vijftien leden een maand lang een guerrilla-cursus in de woestijn van Zuid-Jemen, georganiseerd door het Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP). Beruchte RAF-leden als Peter-Jürgen Boock (1951), Siegfried Haag (1945) en Elisabeth von Dyck (1951-1979) waren de cursusleiders. Hier bleek al snel dat de revolutionaire soep niet zo heet werd gegeten als hij werd opgediend. Onder de knoet van de bloedfanatieke Rote Armee Fraktion was de lol er snel af voor de mensen van de Rode Hulp.
In september 1976 verwachtte de PFLP een tegenprestatie voor haar guerrilla-cursus. Dat was even slikken. Het kersverse Rode-Hulp-lid Lidwien Janssen (1953) werd als vrijwilliger aangewezen. Bij een spionage-actie op de luchthaven van Tel Aviv liep Janssen tegen de lamp. Bang voor tegenacties van de Israëlische geheime dienst Mossad bekeerden de naar Nederland teruggekeerde Rode-Hulp-leden zich rap tot een burgermansbestaan.
Tragikomisch
Wat is de culturele erfenis van de zeventiger jaren? Waarschijnlijk hebben ze ons cynischer gemaakt over idealisme en utopisme. Spijtoptant Gijs Schreuders (1947-2020), een voormalig CPN-Kamerlid, noemde het geloof in de wereldrevolutie ‘niet de waan van de dag, maar de waan van de eeuw’. CPN’ers moesten rekenschap afleggen voor het bagatelliseren van Stalins goelags, maoïsten voor de miljoenen doden die waren gevallen door de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie.
Historicus Maarten van Rossem noemt de Rode Jeugd een ‘tragikomische geschiedenis’, die verduidelijkt ‘dat een Nederlander onmogelijk kan slagen als revolutionair.’ Enkele fanatieke politiemensen uitgezonderd was de overheid ‘zo liberaal en begrijpend dat er voor een revolutionair in Nederland eigenlijk geen beginnen aan was.’
Volgens Van Rossem verloor de Rode Jeugd alle contact met de realiteit: ‘Is er ooit een lachwekkender idee geweest dan een gewelddadige revolutie in landen waar de welvaart aanhoudend en snel steeg en de overheden bezig waren met de bouw van verbluffend ruim geoutilleerde verzorgingsstaten?’
Rood
Met zijn observaties staat Van Rossem in een lange geschiedschrijvende traditie. De kern van die traditie wordt misschien wel het beste vertolkt door een citaat dat vaak aan Karl Marx himself wordt toegeschreven: ‘In Nederland komt er nooit revolutie, want hier mag je niet op het gras lopen.’ In deze traditie passen ook de Vergissing van Troelstra en het lied ‘De Nederlander is een meelzak’ van protestzanger Armand.
Van Rossem heeft vermoedelijk gelijk als hij schrijft dat er in de jaren zeventig nul animo was voor revolutie vanwege de verzorgingsstaat, het geslaagde compromis tussen staat en markt. In een stad als Eindhoven verzorgde Philips de rest. Mensen waren tevreden en zagen geen reden om op het gras te lopen. Een marxist zou zeggen: het volk had het nog lang niet slecht genoeg om zijn revolutionaire heilstaak te vervullen, er was niet genoeg Verelendung.
Met name in de afgelopen tien jaar is de balans tussen staat en markt doorgeslagen richting markt. Een groot deel van het sociale vangnet is wegbezuinigd, het paternalistische kapitalisme van Philips behoort tot het verleden. De kloof tussen arm en rijk groeit. Als we ons even tot Eindhoven beperken: volgens CBS-cijfers leefde 4,3% van de bevolking daar in 2017 al in langdurige armoede, nog vier jaar vóór de corona-crisis. Allemaal mensen die niet profiteren van de Brainport-boom.
Voor jongeren wordt het steeds moeilijker om te starten. Flexibele contracten, woningnood, torenhoge studieschulden door het leenstelsel. Het afgelopen jaar zagen we dat sommige jongeren zich aangetrokken voelen tot de maatschappijanalyses waar de Rode Jeugd een halve eeuw geleden uit putte. Zie de jeugdbeweging Rood, die door moederpartij SP is geroyeerd vanwege flirts met Communistisch Platform. Het aantal demonstraties van allerlei pluimage is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Is de politiek van de straat terug? Loopt Nederland op het gras?
Verder lezen
De geschiedenis van Rode Jeugd en Rode Hulp is uitstekend gedocumenteerd in de onderstaande boeken, en in de documentaire DE RODE JAREN (2006) van Leo de Boer:
Dekkers, Frans en Daan Dijksman. ’n Hollandse stadsguerrilla. Terugblik op de Rode Jeugd (1988).
Graaf, Beatrice de. Gevaarlijke vrouwen. Tien militante vrouwen in het vizier (2012).
Malkki, Leena. How Terrorist Campaigns End: The Rode Jeugd in the Netherlands and the Symbionese Liberation Army in the United States (2010).
Riel, Maarten van. Zaterdagmiddagrevolutie. Portret van de Rode Jeugd (2010).
Verbij, Antoine. Tien rode jaren. Links radicalisme in Nederland 1970-1980 (2010).