Kathleen Lotze
Leeftijd: 41 jaar
Geboren in: DDR
Woont in: Haarlem
Is sinds 2002 in Nederland en werkt als universitair docent.
Kathleen Lotze: “Ik ben geboren en opgegroeid in Rietschen, een dorpje in de DDR. Als ik mijn moeder lastige politieke vragen stelde zei ze altijd: ‘Daarover praat je niet’. De Oost-Duitsers kozen hun woorden uiterst zorgvuldig, ze spraken ‘durch die Blume’. Verbloemd, indirect.
“Vaak was ik op school de beste van de klas, en dan moest ik een toespraak houden. Die toespraak werd dan geschreven door de leider van een van de schoolraden. Allemaal opgeblazen politieke onzin. Op mijn achtste kende ik het woord ‘proletariaat’ al, maar ik had geen idee wat het betekende. Taal was iets doods. Je gebruikte het wel, maar het had niets met jezelf te maken.
“Toen ik naar Nederland kwam om met mijn toenmalige vriend samen te wonen, sprak ik nog steeds verbloemd. Als ik een vraag had, ging ik altijd bedenken hoe ik die vraag het beste zou kunnen inkleden. Mijn vriend zei dan: ‘Als je iets wilt, dan vraag je het toch gewoon?’ Nee heb je, ja kun je krijgen. Een typisch Nederlandse uitdrukking. En dat was nieuw voor mij.
“De Nederlandse directheid heeft veel voordelen. Als ik een brief schrijf waarin ik een reiskostenvergoeding claim waar ik recht op heb, doe ik dat nu in één zin. Eerder had ik daar twee kantjes voor nodig, en hield ik ook rekening met de positie en de eventuele gevoelens van de geadresseerde. Nu krijg ik dingen sneller voor elkaar. Nederlanders zijn niet alleen directer in hun formuleringen, ze durven ook meer voor zichzelf op te komen. Die Nederlandse directheid lijkt misschien egoïstisch, maar het leeft makkelijker. Je bent sneller waar je wil zijn.
“Aan de universiteit van Leipzig was het uit den boze om kritiek te hebben op je professor. In Nederland mag je zeggen wat je denkt. Hier kon ik worden wie ik ben, ik kon mezelf ontplooien. Als ik nu met mensen in Duitsland praat, familie of vrienden, valt het me op dat ik veel meer Nederlands ben geworden. Duitsers vinden mij nu te direct. Als mensen om de hete brij heen draaien, kan ik daar heel slecht tegen. Zeg het maar gewoon, denk ik dan, het mag best pijn doen.
“De keerzijde is dat de Nederlandse directheid kan omslaan in botheid. Als ik met mijn toenmalige vriend bij mijn ouders op bezoek ging, zei hij recht voor zijn raap dat hij bepaalde gewoontes van mijn ouders onzin vond, en die gewoontes bevroeg hij dan. Ik kon zien dat mijn moeder dat confronterend vond. Als Nederlanders direct zijn, beseffen ze lang niet altijd dat ze anderen daarmee ook kunnen kwetsen.”
Pieter Pekelharing
Leeftijd: 68 jaar
Geboren in: Nederland
Woont in: Amsterdam
Werkte als docent politieke filosofie aan de UvA, gepensioneerd.
Pieter Pekelharing: “Van mensen uit het buitenland hoor ik vaak dat ze behoorlijk moeten wennen aan onze Nederlandse directheid, vooral in de arbeidsverhoudingen. Ze staan ervan te kijken hoe mensen hier bijvoorbeeld tegen hun baas in durven te gaan. Volgens mij is deze vorm van directheid kenmerkend voor een democratische cultuur. Verlichtingsfilosoof Jean-Jacques Rousseau had het in de achttiende eeuw over ‘perfide vormen van beleefdheid’ die ongelijkheid in stand hielden. Standsverschillen werden in steen gehouwen omdat je altijd maar egards moest betonen aan mensen met meer status.
“In het feodale stelsel leidden veel Europeanen een bestaan als ‘horige’: zij veronderstelden dat ze het in hun eentje niet zouden redden. Als er honger was, werden ze gevoed door hun heer. En het woord ‘horige’ geeft al aan dat zij de bescherming van die heer in dankbaarheid moesten aanvaarden, zonder dat ze iets tegen hem in mochten brengen.
“In Nederland heerste al meer dan een eeuw vóór de Franse Revolutie een cultuur van burgerlijkheid. We waren er trots op dat we alle plichtplegingen rond adel en standsverschillen hadden afgeschaft. Nederlanders hadden geleerd om hun eigen boontjes te doppen. Deels kwam dat voort uit de strijd tegen het water.
De hele gemeenschap moest tijd en geld bijdragen aan bouw en beheer van waterwerken, en alle burgers werden daar ook voor aansprakelijk gesteld. Het bracht de Nederlanders zelfredzaamheid bij, en tegelijkertijd kweekte het een besef dat ze door die wederzijdse afhankelijkheid elkaars gelijken waren. Die gelijkheid drukte zich uit in directe omgangsvormen.
“Waar we in Nederland nu mee worstelen, is dat we de grenzen van beleefdheid zo ver hebben opgeschoven dat we soms vergeten hoe kwetsend onze directheid kan zijn. Reaguurders op sites en blogs zeggen de meest vreselijke dingen over anderen, en als ze daar kritiek op krijgen, roepen ze steevast dat die anderen maar wat meer eelt op hun ziel moeten kweken.
Op den duur voelen mensen zich door deze verbale intimidatie niet meer gestimuleerd om te spreken. Het maakt hen stomp in plaats van mededeelzaam. Directheid is niet hetzelfde als elkaar ongelimiteerd mogen kwetsen, dan wordt het een onderdrukkend mechanisme. Directheid sluit niet uit dat je elkaar kan scholen in tact en wellevendheid, en je in elkaars positie kan verplaatsen.
“Er is dus sprake van een subtiel evenwicht. Enerzijds moeten we ervoor waken dat we statusverschillen tussen mensen niet bevestigen met perfide beleefdheidsvormen, anderzijds moeten we er ook voor zorgen dat we mensen niet uit onze kring stoten door hen te kwetsen. Inclusieve directheid is prima, dat zagen we al bij de gezamenlijke strijd tegen het water. Maar zodra directheid tot uitsluiting leidt, zijn we verkeerd bezig.
“Niet in alle delen van Nederland zijn mensen even direct in hun communicatie. In het katholieke zuiden bestond een kerkelijke hiërarchie, waarin de priester het voor het zeggen had. Hij rekende erop dat hem zekere egards van zijn parochianen ten deel zouden vallen. Tot op de dag van vandaag heerst er in het zuiden een sterk idee dat je in een gemeenschap leeft waarin de buitenwereld met duidelijke scheidsmuren op afstand wordt gehouden. De omgangsvormen die hieruit voortkomen worden in het protestantse noorden vaak als wollig en omslachtig ervaren.
“Tegelijkertijd huldigen veel protestanten wel de ideologie van gelijkheid, maar daarmee verhullen ze juist de bestaande hiërarchie. Aan de universiteit hebben we bijvoorbeeld de mond vol van inspraak en gelijkheid, maar de hoogleraar krijgt op het administratiekantoor meer gedaan dan een gewone medewerker. De universiteit blijft – alle directheid ten spijt – een gilde met grote standsverschillen.”