Eerder gepubliceerd op 17 maart in Trouw:
In het Filosofisch Elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Vandaag: Wat valt er te doen tegen Poetins ‘kaping’ van de taal voor oorlogsdoeleinden?
De Russische president Vladimir Poetin legitimeert zijn invasie van Oekraïne met de taal van mensenrechtenorganisaties, stelde slavist Ellen Rutten afgelopen zaterdag in deze krant. “Wat hij doet, al heel lang en consistent, is de taal van de vrede, de taal van de ngo’s gebruiken.”
Zo spreekt de propagandazender Russia Today over ‘een vredesmissie’ en ‘tijdelijke opvang voor Oekraïense vluchtelingen’. Tegelijkertijd is het voor journalisten in Rusland verboden om woorden als ‘oorlog’ en ‘invasie’ te gebruiken als ze schrijven over Oekraïne.
“Niet alleen in Rusland, ook in Nederland is het zó belangrijk om mensen weerbaar te maken tegen het kapen van die taal”, zei Rutten. Hoe valt deze taalkaping te verklaren, wat zijn de gevaren ervan, en wat kan je ertegen doen?
“Politiek draait niet alleen om wapens en wetten, maar ook om taal en cultuur”, zegt Thijs Lijster, universitair docent kunst- en cultuurfilosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen. “Daarmee kunnen politici een hegemonie veroveren over de common sense, het gezonde verstand van de bevolking. Volgens de Italiaanse filosoof Antonio Gramsci moet je als politicus altijd roeien met de riemen die je hebt, en moet je met je taal dus aanhaken op waarden en ideeën die al leven in de maatschappij. Het anti-oorlogssentiment is veel wijder verbreid dan pakweg een eeuw geleden, ook in Rusland. Daarom acht Poetin het blijkbaar noodzakelijk om zijn oorlog voor te stellen als een vredesmissie.”
Dat is niets nieuws, zegt Gert-Jan van der Heiden, hoogleraar metafysica aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. “In zekere zin is politiek altijd doordrenkt geweest van grote en kleine leugens. Plato bevocht de retorici, omdat zij niet geïnteresseerd waren in het waarheidsgehalte van wat ze zeiden, maar enkel in de overtuigende kracht van hun woorden.”
“Zodra je met een overdosis aan leugens te maken hebt, zoals bij de oorlogspropaganda van Poetin, dreigen mensen het fundamentele vertrouwen in taal als communicatiemiddel te verliezen. Je ziet al dat Russen hun Oekraïense familieleden niet meer geloven als ze vertellen wat hen overkomt. Wanneer woorden als ‘vredesmissie’ en ‘vluchteling’ een andere betekenis toegedicht krijgen, raken mensen het vermogen kwijt om hun eigen oorlogservaringen te formuleren.”
Lijster: “Hier hoor ik de suggestie dat je de taal zou kunnen opschonen van politieke machtsuitoefening en dat je dan bij een soort neutrale kern uitkomt, bij de harde waarheid van wat woorden als ‘vredesmissie’ en ‘vluchteling’ écht betekenen. Die neutrale betekenis bestaat helemaal niet. Wat Poetin doet kan je een kaping van de taal noemen, omdat hij door zijn controle van de Russische media het frame zo grondig beheerst. Maar in feite verschuiven betekenissen van woorden voortdurend. Taal is nu eenmaal geen neutraal doorgeefluik, het is inherent een strijdperk. Een zeeheld kan een paar eeuwen later een oorlogsmisdadiger zijn. Het is beter om dat te erkennen, en je bereid te verklaren om die strijd aan te gaan.”
Van der Heiden: “Natuurlijk is taal geen neutraal doorgeefluik, daar hoeft ook helemaal niemand naar te streven. Het is mij echter niet duidelijk waarom taal per definitie een strijdperk moet zijn. Mensen gebruiken taal niet alleen om een politieke ideologie naar voren te brengen, maar ook om hun diepste waarden en betekenissen in te verwoorden. Misschien ben ik naïef, maar waarom kan taal ons niet de mogelijkheid bieden om naar elkaar te luisteren, en zo iets te leren over de diepste waarden van de ander?”
Lijster: “Door alleen te luisteren verlies je de controle over bepaalde woorden. Filosoof Chantal Mouffe wees erop dat de term ‘vrijheid’ zodanig met neoliberalisme geassocieerd is geraakt, dat mensen aan de linkerkant van het spectrum het er liever niet over hebben. Iets vergelijkbaars is er in deze oorlog aan de hand met woorden als ‘vredesmissie’. Sta je toe dat Poetin zich zo’n begrip toe-eigent, of bestrijd je die herdefinitie? Het komt er dan op aan om, aan de hand van gedegen onderzoek van de feiten, te laten zien hoe de politieke legitimaties van de tegenstander werken. Als er woonwijken en kraamklinieken worden gebombardeerd, kan je met common sense vaststellen dat het hier niet om een vredesmissie gaat. Toch blijven dergelijke frames, als ze eenmaal succesvol zijn, weerbarstig tegen de feiten. Twintig jaar na dato geloven veel Amerikanen nog altijd dat Irak iets met de aanslag op de Twin Towers te maken had, zelfs al is het niet waar.”
Van der Heiden: “Dat vastklampen aan een idee van taal als strijdperk brengt ook zijn gevaren met zich mee. Dat zie je in de praktijk, bij de manier waarop nu in het westen een tegenframe wordt opgetrokken: Tsjaikovski-concerten worden afgeblazen, studenten vrezen dat ze met de vijand heulen omdat ze graag Russisch willen studeren.”
Lijster: “Ik zie dat eerder als een krampachtige poging de taal en cultuur te zuiveren van politieke invloeden, in dit geval ingegeven door de angst dat Poetins frame zich via taal en cultuur als een virus kan verspreiden. Het is bijna een soort smetvrees. Ook dat kun je een vorm van propaganda noemen, westerse in dit geval. Filosoof Theodor Adorno noemde propaganda ‘omgekeerde psychoanalyse’. Terwijl psychoanalyse het onderbewustzijn probeert bloot te leggen, exploiteert propaganda onbewuste angsten voor de vijand. Misschien blijft het dus wel vechten tegen de bierkaai, en zal elk frame automatisch een tegenframe blijven oproepen.”
Van der Heiden: “Met het optrekken van frames en tegenframes kom je geen stap verder, je moet juist blijven afstemmen op het spreken en de taal van de ander. Dat is de enige manier om leugenachtige propagandistische taal af te breken. Daarom zou ik graag de nadruk leggen op wat we waarderen in de Russische taal en cultuur. Dat we van de zogenaamde Russische ziel kunnen genieten die nu politiek zo misbruikt wordt, als deze door Dostojewski onder woorden wordt gebracht.”
“Dan ben je al voorbij een eenvoudig framen van de ander en schuilt er een kleine opening richting dialoog, niet richting louter strijd. In een oorlogssituatie is dat verschrikkelijk moeilijk. Oorlogspropaganda cultiveert wederzijds onbegrip, want beide partijen hebben baat bij een eigen, afgesloten gemeenschap van gelijkgestemden. En zo lang de strijd gaande is zal men daarin volharden, vrees ik.”