Eerder gepubliceerd op 9 december 2022 in Trouw:
In het Filosofisch elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Deze keer: de aarde warmt alarmerend snel op. Hoe breng je een boodschap die mensen liever niet horen?
Apocalyptisch, zo kon je de verslaggeving van de VN-klimaatconferentie Cop-27 gerust noemen. Het Britse tijdschrift The Economist spande de kroon met de kop ‘Zeg maar dag tegen 1,5 graden’, schreef columnist Esther Bijlo zaterdag in Trouw. De opwarming van de aarde tot rampzalige temperaturen werd als onvermijdelijk voorgesteld, alsof de optie van menselijk ingrijpen er niet langer toe doet.
Moet je bij de klimaatcrisis hameren op de ramp, op het gevaar af dat mensen er moedeloos van worden, of op manieren om de ramp te voorkomen, met als risico dat de gevaren worden onderschat?
“Dat is voer voor psychologen,” meent Ingrid Robeyns, hoogleraar ethiek aan de Universiteit Utrecht. “Hoe zorg je ervoor dat mensen niet verzanden in defaitisme, of dat ze denken: na ons de zondvloed? Psychologen hebben kennis in huis om mensen te motiveren, om met kleine stapjes te beginnen. Maar gaat dat snel genoeg om de noodzakelijke maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen?”
“Als iemand vroeger ongeneeslijk ziek was, werd dat nieuws in het ziekenhuis altijd verzwegen of met verzachtende woorden omkleed,” observeert Frank Ankersmit, emeritus-hoogleraar intellectuele geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. “Tegenwoordig is het gebruikelijk om de waarheid eerlijk en onomwonden te vertellen. Met de klimaatcrisis lijkt me dat ook het beste. Begin met de feiten, die heel beroerd zijn. Niet zozeer de opwarming van de aarde is het probleem, maar wel de snelheid waarmee dat gepaard gaat. Onze biologische umwelt kan dat niet bijbenen.”
“Als de gemiddelde temperatuur op aarde met twee of meer graden toeneemt, komen daar serieuze consequenties van”, beaamt Robeyns. “Het debat hierover krijgt vaak een alles-of-niets-frame: óf we redden het in de toekomst, óf we redden het niet. Maar met zo’n frame ga je voorbij aan het feit dat er al heel veel verloren is. In het mondiale zuiden zie je de gevolgen van de klimaatcrisis nu al, zoals op Kiribati, een archipel die door de Stille Oceaan dreigt te worden opgeslokt. De strijd tegen de opwarming van de aarde is geen alles-of-niets-kwestie. Het gaat hier niet om een binaire keuze tussen redding of ondergang, maar om schadebeperking – en hoe meer schade we beperken, hoe beter, zowel via emissiereducties als aanpassing. Daar zou de nadruk moeten liggen.”
Ankersmit: “De mensheid sterft niet van het ene op het andere jaar uit, het proces van opwarming is gradueel. Maar het probleem waarvoor we ons geplaatst zien is dat niet, en daarmee is het dus wel degelijk een binaire keuze: óf de planeet bestaat min of meer voort zoals die nu is, óf we gaan met z’n allen de vernieling in. Dit proces van opwarming kent zijn weerga niet in de menselijke geschiedenis, het is enkel vergelijkbaar met de massa-extinctie van 252 miljoen jaar geleden, toen 90 tot 96 procent van de soorten sneuvelde. Als je spreekt over ‘schade beperken’ maak je het mooier dan het is. Dan suggereer je dat er altijd schade zal zijn, en dat je moet afwegen hoeveel schade acceptabel is. Daar komt dan politiek debat van, en voor je het weet ben je weer decennia verder. Alleen met een eco-dictatuur slaag je er misschien in om onder de anderhalve graad opwarming te blijven.”
Robeyns: “Een dictatuur als China rolt razendsnel hernieuwbare energiebronnen uit, dat klopt. Als je niet politiek hoeft te polderen kan de overheid een stuk land claimen en het volzetten met zonnepanelen. Maar dan is wel de democratie geofferd.”
Ankersmit: “Als het menselijk leven op aarde wordt gered omdat één of twee generaties moeten zuchten onder een eco-dictatuur, dan is dat misschien het minste van twee kwaden. Het vervelende van dictaturen is dat ze vaak een verkeerde richting inslaan. Daarom is dit ook zo’n onmogelijk dilemma, er zit een onrechtvaardigheid in die je nooit helemaal weg kunt nemen. Degenen die de rotzooi hebben gemaakt en degenen die ermee worden geconfronteerd zijn twee zeer verschillende groepen: dat zijn wij en onze voorouders, tegenover onze kinderen en kleinkinderen.”
Robeyns: “Om nog maar te zwijgen van alle mensen die nú al in kwetsbare gebieden leven, zoals de inwoners van Kiribati. De klimaatcrisis is niet gelijkmatig verdeeld over de aarde. Empirische wetenschappers zien dat vaak over het hoofd. Zij spreken over broeikasgasvermindering als planetair probleem, maar ze zijn er niet altijd mee bezig wáár en door wie dat broeikasgas precies gereduceerd moet worden. Ethici kunnen die blinde vlek aanwijzen: het scheelt bijvoorbeeld veel armoede en malaise als wij in het Westen snel naar 0 procent uitstoot gaan en we het mondiale zuiden nog wat ruimte geven om uit te stoten.”
Ankersmit: “Dat is een terecht punt. Op Cop-27 zijn vorderingen gemaakt met dit verdelingsvraagstuk, nu er een klimaatschadefonds voor ontwikkelingslanden is opgetuigd. Maar met het beperken van de opwarming is het nog altijd deerniswekkend gesteld. De mensheid moet bepalen om er iets aan te doen of niet, en ik maak me geen illusies over de bereidheid van mensen om in actie te komen. Als je de temperatuurverhoging onder de twee graden wilt houden, moet je de complete maatschappij op z’n kop zetten. Tot nu toe slagen de Cop-conferenties er niet in om mensen daartoe te motiveren.”
Robeyns: “Wat is het alternatief? Een collectief zelfmoordpact. Dat is consistent met ons huidige handelen, maar het is niet rationeel. En bovendien doodzonde, gegeven hoe mooi het leven kan zijn. Om me heen signaleer ik drie posities: de mensen die de hoop opgeven en pessimistisch zijn, dat zijn de klimaatontkenners en de cynici. Dan zijn er de mensen die hoop houden en optimistisch zijn, dat zijn de magische denkers die geloven dat de klimaatcrisis met een toekomstig technologisch wonder zal worden opgelost. En de derde positie, dat is volgens mij de juiste: een pessimistische houding, omdat de feiten daartoe aanleiding geven, maar wel vervuld van hoop, omdat we dat moreel verplicht zijn aan onszelf en onze medemensen.”
Ankersmit: “Hoop is een zalvend christelijk begrip waar je weinig mee opschiet. Revoluties worden niet gemaakt door hoopvolle mensen, die wachten gewoon betere tijden af zonder te handelen. De mensen die wanhopig zijn, díe komen in beweging – zie bijvoorbeeld de mensen die in Iran de straat op gaan, of de klimaatactivisten van Extinction Rebellion. Uit wanhoop kan verandering geboren worden, uit hoop niet.”
Volgens Ankersmit kan de onheilstijding niet vaak genoeg herhaald worden. “Frappez, frappez toujours, zo hard mogelijk, met alle wetenschappelijke onderbouwing die er voorhanden is. Zorg dat scholieren voortdurend over de klimaatcrisis worden onderwezen, zorg voor voorlichting door de overheid, zodat niemand nog aan struisvogelpolitiek kan doen. De jeugd is goed op de hoogte, maar bij de oudere garde trekken veel mensen zich weinig van de feiten aan. En die hebben ook stemrecht, helaas.”
Filosoferen tussen hoop en wanhoop
Friedrich Nietzsche (1844-1900) vond hoop ernstig overschat. Hoop leidt onvermijdelijk tot teleurstelling, terwijl het leven voor een wanhopig mens alleen maar mee kan vallen. Volgens Nietzsche moesten mensen leren hun lot lief te hebben (amor fati), ja, ze moesten zelfs leren om ‘te dansen rond de lege plek van de wanhoop’.
Toch wist Hannah Arendt (1906-1975) een halve eeuw later een hoopvolle dimensie in Nietzsches denken aan te wijzen. De filosoof met de hamer hechtte namelijk wél grote waarde aan het menselijk vermogen om beloftes te doen. Dat sloot aan bij Arendts idee van nataliteit (‘geboortelijkheid’), oftewel het menselijk vermogen om telkens opnieuw te beginnen: “Slechts in de volle beleving van dit vermogen te beginnen, liggen het geloof en de hoop besloten.”
In het Filosofisch Elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Lees hier eerdere afleveringen terug