Eerder gepubliceerd op 20 januari in Trouw:
In het Filosofisch elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Deze keer: hoe kunstmatig is een op selfies gebaseerd schoonheidsideaal?
“Iedere porie en oneffenheid is te zien op de digitale foto en vormt zo een potentieel probleem dat moet worden opgelost,” verzuchtte plastisch chirurg dr. Ali Pirayesh afgelopen zaterdag in Trouw. Volgens Amerikaans onderzoek kiezen jonge mensen steeds vaker voor een schoonheidsbehandeling onder invloed van selfies.
De kunstmatigheid van selfie-filters als Facetune lijkt een nieuw schoonheidsideaal op te leveren, versterkt door de algoritmen van sociale media. Is dit nieuwe schoonheidsideaal kunstmatiger dan eerdere ideaalbeelden?
“Er is inderdaad een groeiende trend van mensen die bij de plastisch chirurg aankloppen met een selfie of een foto van een beroemdheid waarvan ze de neus, kin of lippen willen,” zegt Elize de Mul, die debuteert in het Filosofisch elftal. “Tijdens de coronacrisis lijkt die trend te zijn versterkt, omdat mensen bij Zoom-sessies vaak naar hun eigen beeltenis zaten te kijken, wat allerlei onzekerheden over hun uiterlijk naar boven haalde – al was het maar omdat bijvoorbeeld je neus op een scherm veel groter lijkt dan die in werkelijkheid is.”
“Eigenlijk verbaast het me dat er zo’n nieuw kunstmatig schoonheidsideaal is ontstaan”, reageert filosoof en schrijver Désanne van Brederode. “In mijn jeugd waren er zorgen over graatmagere fotomodellen, en vervolgens kwamen er reclamecampagnes met vrouwen van allerlei leeftijden, soorten en maten. Je zou dus verwachten dat ons bewustzijn van authenticiteit en emancipatie is toegenomen.
“Hoe kan het dan dat met name jonge vrouwen door een eindeloze gang met selfies dwalen, op zoek naar het perfecte gezicht – perfect naar hele dubieuze maatstaven? Het is onmogelijk om je eigen uiterlijk objectief te beoordelen, maar hun streven lijkt te zijn om dat uiterlijk zoveel mogelijk door de ogen van een potentieel publiek te beoordelen.”
De Mul: “Ik vraag me af in hoeverre dat écht een volledig nieuwe ontwikkeling is. De Duitse filosoof Helmuth Plessner wijst erop dat mensen excentrisch gepositioneerd zijn, ze kunnen als het ware buiten zichzelf gaan staan en op zichzelf reflecteren. Je bént een lichaam, met alle prikkels die daarbij horen, maar je hébt ook een lichaam, en daarmee ervaar je jezelf als ding tussen alle andere dingen in de wereld. Uit die gespleten zijnsvorm ontstaat de noodzaak van mensen om zichzelf uit te drukken en een identiteit vorm te geven.
“Mensen leren zichzelf dus kennen via een omweg: we drukken ons uit in de wereld, en daarmee weten we wie we zijn. En zelfs dan is die identiteit geen vastliggend gegeven, want het leven is een voortdurende improvisatie, we vinden onszelf telkens opnieuw in nieuwe spiegels van zich alsmaar ontwikkelende media.”
Van Brederode: “Deze kwestie gaat niet alleen over het zijn of hebben van een lichaam, maar over de vraag: heb je of ben je een uiterlijk? Natuurlijk is het vaak zo dat mijn uiterlijk pas betekenis krijgt door de ogen van de ander, maar dat kan volgens mij alleen in een meer intieme verhouding dan bij sociale media het geval is. Als je verliefd bent kun je bijvoorbeeld iemands ogen mooi vinden, niet per se vanwege de vorm ervan, maar omdat die persoon er op een volstrekt eigen manier doorheen kijkt. Die diepe beleving van de ander is niet maakbaar. Rust en tijd nemen, jezelf de vraag stellen welke leegte je opvult door constant selfies te nemen, dát zou wat mij betreft de schoonheidskuur van de toekomst kunnen zijn.”
De Mul: “Volgens Plessner was de mens van nature kunstmatig, en vanuit dat perspectief was ook het schoonheidsideaal altijd al kunstmatig. Voor de uitdrukkingsbehoeftige mens draagt elke uitdrukking van het zelf weer een nieuwe belofte van maakbaarheid in zich. Mensen gaan al eeuwenlang heel ver om de ideaaltypen van kunst en literatuur te benaderen, bijvoorbeeld door hun huid te bleken of hun taille smaller te maken.
“Selfies brengen wél nieuwe manieren van zelfexpressie met zich mee, en dus ook andere vormen van zelfkennis. Een selfie zal overigens nooit je identiteit volledig bepalen, het is eerder een voortdurende wisselwerking van wederzijdse beïnvloeding: wij geven techniek vorm en techniek geeft óns vorm. Noem het een co-evolutie. In dit geval gaan die selfies steeds meer op elkaar lijken en willen mensen steeds meer op die selfies gaan lijken.”
Van Brederode: “Door de ongekende omloopsnelheid van het medium vind ik het wel een zorgwekkend fenomeen. Jonge mensen disciplineren elkaar om content te leveren, om te laten zien dat ze vandaag nog mooier wakker zijn geworden dan gisteren, zonder zich af te vragen waaróm ze zich voortdurend zo moeten tonen.
“Schilders als Rembrandt en Van Gogh waren zeker niet met hun uiterlijke schoonheid bezig als ze zelfportretten maakten, het lijkt alsof ze onbedoeld hun innerlijk vingen in die portretten. Als we naar die schilderijen kijken, hebben we het idee dat we nog steeds contact met hen kunnen maken. Als je een selfie maakt ben je helemaal niet uit op dat soort contact, omdat je helemaal niet bezig bent met het innerlijk. Op een selfie drukt een gezicht niet langer uit wat iemand van binnen beleeft, het is een ding op zich geworden, een soort kneedbare klei. Dat is volgens mij geen co-evolutie, maar devolutie, een teruggang in ons bewustzijn.”
De Mul: “Natuurlijk moeten we ons bij elk nieuw medium bewust blijven van de specifieke valkuilen: zo’n Instagram-filter leek een paar jaar geleden nog een speelse tool, maar inmiddels kun je constateren dat de effecten niet zo onschuldig zijn. Het technologische evenbeeld, dat uitdrukking geeft aan een ideaal ik, kan door het effect van vele herhalingen op een gegeven moment échter lijken dan het spiegelbeeld in je badkamer. En dat verklaart de gang naar de plastisch chirurg, een wens om die twee spiegelbeelden samen te laten vallen.
“Helmuth Plessner wees er al op dat zo’n samenvallen helemaal niet mogelijk is: daarmee verloochen je je mens-zijn. Je uiterlijk zal nooit volledig samenvallen met je innerlijke en in selfies uitgedrukte fantasiebeeld, hoeveel ingrepen je ook laat doen.
“Het is niet nodig om daarover al te veel te moraliseren, maar het is wel goed dat bijvoorbeeld app-ontwikkelaars, beleidsmakers en gebruikers blijven reflecteren op de specifieke kenmerken van het medium. Wat doet het medium met de manier waarop we onszelf uitdrukken en ontmoeten? Is dit de kant die we op willen, en zo niet, kunnen we de techniek dan bijsturen?”
Van Brederode: “Daarbij zijn wel wat morele noten te kraken. Ik vind het verdrietig dat kinderen nu met de Instagram-werkelijkheid worden opgevoed. Kinderen jonger dan twee jaar, kinderen die nog ‘ik’ moeten leren zeggen, springen in de houding en trekken een gezichtje als papa of mama de smartphone tevoorschijn haalt. Ze spelen het gewenste typetje en kunnen zo niet ontdekken wat karakteristiek aan henzelf is, en zo hun karakter vormen. Die kinderen hebben geen keuze. Wat moet er van hen terechtkomen als ze deels opgroeien in een eendimensionale, parallelle werkelijkheid?”
Nieuw in het elftal: Elize de Mul
Elize de Mul (1987) is filosoof en postdoc-onderzoeker aan de Nijmeegse Radboud Universiteit. Ze studeerde nieuwe media en digitale cultuur in Utrecht en filosofie in Rotterdam. Haar masterscriptie Dansen met een plastic zak – Kleine filosofie van een onooglijk ding verscheen in 2013 in boekvorm. Dit jaar verdedigt ze haar proefschrift over ‘digitale dubbelgangers’ in de visuele cultuur. Ze onderzoekt Europese green media en de transitie naar duurzaamheid in het onderwijs. In het Filosofisch elftal neemt zij de plek in van Fleur Jongepier.