Eerder gepubliceerd op 27 september in Trouw:
Bewoners weerden een hospice uit hun wijk in Bloemendaal. Twee filosofen vragen zich af: waarom mocht de dood niet bij hen komen wonen?
Er komt een hospice in Bloemendaal, maar niet in de villawijk waar dat oorspronkelijk was gepland. Uit een enquête bleek dat een meerderheid van omwonenden geen hospice in de eigen buurt wilde. Buurtbewoners vreesden dat de waarde van hun huizen zou dalen door de nabijheid van een hospice, en het werd onwenselijk geacht dat schoolkinderen zouden worden geconfronteerd met de aanblik van terminale patiënten.
Wat betekent deze houding ten opzichte van stervenden? In hoeverre moet je kinderen tegen de dood beschermen?
“Over het algemeen zijn we liever bezig met de geboorte dan met de dood,” observeert filosoof en schrijver Désanne van Brederode. “Als er sprake is van nieuw leven houden we babyshowers en zetten we onze voortuin vol ooievaars. Tegelijkertijd worden we nog maar zelden geconfronteerd met symbolen wanneer er een dierbare naaste is overleden – neem de rouwband, die zie je bijna alleen nog maar bij voetbalwedstrijden.
“We marginaliseren de dood omdat we er niet graag aan herinnerd worden, dat ligt voor de hand, maar waaróm is dat zo? Omdat de dood ons erop attendeert dat het leven niet volledig maakbaar is. In onze moderne samenleving zijn we erop gericht om een zo groot mogelijk deel van het leven in eigen hand te nemen, we beeldhouwen ons lichaam in de sportschool en proberen zo gezond mogelijk te leven om honderd jaar oud te kunnen worden. De dood is dan de ultieme spelbreker.”
“Elk verlies van autonomie, elke vorm van kwetsbaarheid en afhankelijkheid wordt bovendien gezien als teken van zwakte binnen een samenleving die is gericht op voortdurende groei en vooruitgang”, reageert Tinneke Beeckman, filosoof en columnist.
“In zijn roman De dood van Ivan Iljitsj schrijft Tolstoj als de titelfiguur sterft: ‘Zo, dus hij is dood en ik niet’. Rationeel weten we wel dat we zelf ook doodgaan, maar toch hebben we het liever over de dood als iets wat een ander overkomt; men sterft, maar ik niet, dus ik hoef er niet zo mee bezig te zijn. De coronacrisis vormde een inbreuk op dat idee, plotseling was er aandacht voor alles wat het leven kwetsbaar maakt. Maar dat was slechts van korte duur.
“Technologie en geneeskunde zijn inmiddels zo ver ontwikkeld dat mensen hun dood kunnen uitstellen met kuren en therapieën. Maar paradoxaal genoeg komt ‘langer leven’ daardoor in de praktijk vooral neer op langer sterven. Omdat de dood zo’n taboe is, zijn we de periode van het aftakelen steeds verder aan het rekken.”
Van Brederode: “De nabijheid van een hospice drukt je dan met de neus op de feiten, maar als je die Bloemendaalse respondenten mag geloven is daarmee nog iets anders aan de hand. Het is ook de aanblik van ultieme aftakeling die angst inboezemt, en dat is een kwestie van esthetiek – de bewoners zien het sterven als iets lelijks.
“In zekere zin klopt dat ook. Je sterfbed is bij uitstek een verstoring van iemands persoonlijke esthetiek. Ineens staat iemand mijlenver af van de imposante professor in z’n mooie pak, of de afgetrainde atleet, want die persoon heeft geen controle meer over lichaamsfuncties, wordt als het ware lelijk en viezig. In een cultuur waar mensen zichzelf beeldhouwen is de ondermijning van dat ‘perfecte plaatje’ bedreigender dan de dood zelf.
“Volgens de Franse filosoof Georges Bataille zijn we enerzijds gefascineerd door het lelijke en afstotelijke, maar daardoor worden we ook overgeleverd aan emoties waar we rationeel geen grip op krijgen. Het aanschouwen van een stervende is in die zin een grensoverschrijdende ervaring: eventjes kijk je het beest in de bek, daarna keer je terug naar de orde van de levenden en de esthetica.
“Mensen vinden het prima dat er hospices bestaan, en ze willen er ook best heen om voor een dierbare naaste te zorgen, zolang die ordes van het esthetische en het onesthetische maar niet te veel vermengd raken. Ik associeer het met de productinformatie in de supermarkt: je ziet een ambachtelijke slager die pastrami maakt naar oud Italiaans recept, maar níet de eerlijke foto’s van varkens in de slachterij.
“We willen voortdurend achter de schermen gluren, maar tegelijkertijd zijn we heel selectief in wat we wel en niet willen zien. Zo weten we ook best dat we door een strikt ethische bril naar het stervensproces zouden moeten kijken, maar onze primaire esthetische reactie – vies, eng! – speelt een grotere rol dan we willen toegeven.”
Beeckman: “Het klopt inderdaad dat onze dominante esthetiek geen enkel teken van verval toelaat. Maar het is ook niet zo dat we dood en vergankelijkheid dan wél verbeelden op een niet-walgelijke manier, zoals bijvoorbeeld op zestiende- en zeventiende-eeuwse vanitas-stillevens, die dienden als memento mori – ‘gedenk te sterven’.
“Nee, de dood wordt tegenwoordig juist volledig verzwegen. Zelfs bij terminale ziekte moet het gaan over hoop, over de praktische mogelijkheden die overblijven. Onze hele taal wijst erop dat we het sterven niet beschouwen als de normale eindbestemming voor iedere mens, maar als een individuele strijd, en als je die verliest is het een nederlaag. Maar natuurlijk kán je die strijd helemaal niet winnen, je zou eerder moeten leren dansen met de dood dan ertegen te strijden.”
Van Brederode: “De Bloemendaalse respondenten meenden dat schoolkinderen tegen de dood dienen te worden beschermd. Dat lijkt mij onzin. Mijn buurmeisje is van de kleuterleeftijd, zij zag laatst in het ziekenhuis een oude vrouw die lag te slapen en vroeg toen aan haar moeder: ‘mam, is die mevrouw dood’? Die vraag stelde ze met grote belangstelling, niet met afgrijzen.
“De dood hoort ook bij het leven van kinderen, ouders moeten daar niet overspannen over doen omdat ze zélf bang zijn voor moeilijke vragen. Op het Jeugdjournaal zien kinderen dagelijks mensen die onder verschrikkelijke omstandigheden sterven, dan is het toch juist mooi en troostend om te zien dat mensen in een hospice omringd worden door warmte en zorg tijdens de allerlaatste fase?”
Beeckman: “Goed punt. Kinderen zijn vaak gefascineerd door de dood, met name ook in de puberteit. Het is makkelijk om die fascinatie te psychologiseren als een depressie, en hoe noodzakelijk dat soms ook kan zijn, als dat de enige reactie is getuigt het volgens mij van culturele armoede.
“Oudere culturen kennen meer rituele beproevingen die kinderen dichterbij de dood en het gevaar brengen, zoals sommige Native Americans die kinderen in hun eentje een nacht op een heuvel laten doorbrengen. Zodra kinderen die beproeving doorstaan, betreden ze de wereld van de volwassenen. Door de confrontatie met de mogelijkheid van het sterven besef je wat het leven de moeite waard maakt en met wie je je op de meest heikele momenten verbonden voelt, want zulke rituelen worden bij uitstek in de gemeenschap beleefd.
“In onze hedendaagse westerse cultuur is het risico echter geminimaliseerd en staan resterende overgangsriten als de heilige communie volledig in het teken van feestvieren en cadeautjes krijgen – het negatieve is uitgebannen.
“Ouders die zeggen dat ze hun kinderen tegen de aanblik van de dood willen beschermen bewijzen hun kinderen geen dienst, want door die taboewerking zijn kinderen absoluut onvoorbereid op wat het leven van hen vraagt.
“Als je de dood weg probeert te moffelen ben je bovendien volledig verloren wanneer voor jouzelf het finale moment aanbreekt. Je hebt immers de kans gemist om een open en zinvol gesprek te voeren over vergankelijkheid, liefde, vergeving en andere zaken die bij het einde horen. Juist in en om het hospice kan je dat gesprek voeren, met kinderen én volwassenen.”
In het Filosofisch Elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Lees hier eerdere afleveringen terug