Eerder gepubliceerd op 30 mei in Trouw:
Waarom verstrooide ik mijn tijd aan scrollen op mijn telefoon?, vroeg Koen Haegens zich af nadat hij een levensreddende operatie onderging.
Koen Haegens wijst naar zijn borst: “Er zit een kunststof slang in mijn lijf die een groot deel van mijn aorta vervangt. Vanaf m’n hart omhoog en weer naar beneden. Vergelijkbaar met de slang die het water van je wasmachine afvoert.”
In 2019 moest Haegens (1980, Horst), economieredacteur bij De Groene Amsterdammer, een spoedoperatie ondergaan vanwege een aortadissectie type A. Nooit van gehoord? Haegens destijds zelf ook niet.
“Voordat het gebeurde voelde ik me kerngezond,” vertelt Haegens. “De avond voor de opname was ik zelfs aan het schaatsen. Maar na de operatie liet de gedachte me niet los: hoe oneindig veel radertjes zitten er wel niet in je lijf waar je je niet van bewust bent, en die allemaal vast kunnen lopen?”
Haegens ontsnapte aan de dood. Tijdens zijn revalidatie bekroop hem een tweede gedachte: waarom had hij in zijn leven zoveel minuten verstrooid met nieuws scrollen en spelletjes spelen op zijn smartphone? Waarom had hij geleefd alsof hij onsterfelijk was? Over deze vragen schreef Haegens zijn derde boek, met een knipoog naar Prousts ‘verloren tijd’, getiteld Op zoek naar de verstrooide tijd.
“Verstrooiing zoeken is van alle tijden, maar de verstrooide tijd is nu continu bij de hand en is veel lekkerder en geraffineerder geworden,” verklaart Haegens. “Als ik twintig jaar geleden op de trein moest wachten, stond ik verveeld naar mijn schoenen te kijken. Nu grijp ik meteen mijn smartphone om de verveling te verdrijven. Voortdurend worden we gevoerd met gemakkelijke, laagdrempelige prikkels, waardoor er geen mogelijkheid is om je te vervelen.”
In zijn boek vertelt Haegens hoe die verstrooide tijd afleidt van de kwellende gedachte aan de dood. Precies de gedachte waar hij in 2019 niet meer omheen kon. “Ik hield altijd al van filosofie,” zegt Haegens, gezeten op een rustig terras aan het Amsterdamse Oosterpark. “Theoretisch was ik ervan op de hoogte dat het leven niet eeuwig duurt, maar het was voor mij slechts boekenwijsheid.”
De filosofen waar u nu uit put – Heidegger, Kierkegaard, De Beauvoir – liet u eerder links liggen. Waarom was dat?
“Ik studeerde wel politieke theorieën, ik hield van de maatschappijanalyse van de Frankfurter Schule. Maar het werk van de meer mistige denkers sloeg bij mij niet aan.
“Na mijn ziekbed dwong ik mezelf om Heideggers Zijn en Tijd van kaft tot kaft te lezen. En ineens voelde ik een diepe herkenning bij wat hij schrijft over het Sein zum Tode, het zijn-naar-de-dood. Heidegger schetst het moment waarop je de vanzelfsprekendheid van het Zijn loslaat, en je volop over het bestaan verwondert – dat het ís, en dat het op een gegeven moment ook níet meer zal zijn. Zodra je je eigen sterfelijkheid onder ogen ziet kan je niet meer terugvallen op wat Heidegger het ‘geklets’ noemt, waarmee mensen hun sterfelijkheid normaliter op afstand houden. Je wordt volledig op jezelf teruggeworpen.
“Dat was precies wat ik in de maanden na mijn operatie ervoer. Ik kon niet slapen omdat ik mijn hart hoorde kloppen – de bron van het gevaar liet steeds van zich horen, en ik lag ernaar te luisteren. Ik heb een vriendin en drie kinderen die dicht bij me staan, en toch kon ik hun niet uitleggen hoe ik me voelde. Ook aan ontmoetingen met medepatiënten had ik weinig. Niemand kan die last met je delen, het besef dat je lijf je elk moment in de steek kan laten.”
Heidegger, Kierkegaard en De Beauvoir behoren tot de existentialistische familie van filosofen. Ging u na uw ziekbed anders denken over autonomie?
“Ik verloor in ieder geval het gevoel dat het leven iets vanzelfsprekends is, waardoor het soms kan aanvoelen als sleur: wéér een nieuw jaar, wat doen we met het werk, waar gaan we naartoe op vakantie… Eigenlijk een heel verwend gevoel, want niets aan het leven is vanzelfsprekend. Zodra ik mezelf op dat gevoel van vanzelfsprekendheid betrap ga ik terug naar het moment dat ik naar de operatiekamer werd gerold en sta ik stil bij het wonder dat ik iedere dag opsta en functioneer.
“Daarnaast ging ik meer urgentie voelen. Waarom strooide ik zo kwistig met tijd? Als ik twijfelde over een baan, keek ik het eerst een paar jaar aan, of ik verzon een carrièreplan. Zo denk ik totaal niet meer. Nu denk ik: opschieten!’”
Levert dat niet een nieuw soort jachtigheid op?
“Nee. Ik denk anders over langeretermijnbeslissingen, het betekent niet dat ik nu tien keer meer activiteiten in een dag prop dan vóór de operatie. Ik heb juist in veel dingen gesnoeid. Schermtijd, bijvoorbeeld. Ik ging ook naar sommige feestjes omdat ik vond dat het moest, niet omdat ik zelf echt wilde. Daar ben ik mee opgehouden.”
U schrijft hoopvol over The Big Quit van 2021, een online beweging van jonge mensen die zinloze banen opzegden om hun tijd zinvoller in te delen. Dat momentum lijkt vervlogen, mensen gaan terug de ratrace in.
“Hier en daar heeft die Big Quit wel degelijk effect gesorteerd: werkgevers werden gedwongen om hun salarisbeleid te herzien en die zinloze banen leuker te maken. Maar een duurzame politieke strategie is zo’n Big Quit niet, dat snap ik ook wel. Het is een individuele strategie: staken met de voeten. Dat is alleen effectief in tijden van krapte op de arbeidsmarkt.
“Het signaal dat van de Big Quit uitgaat is er echter niet minder om. Mensen maken op deze manier duidelijk dat ze de status quo zat zijn. Aan het einde van de dag zijn ze uitgeput door de werkdruk en dat maakt ze vatbaarder voor verstrooide tijd, van kattenfilmpjes op de smartphone tot Netflix-series van acht seizoenen, waardoor ook hun vrije tijd als zand tussen hun vingers wegglipt.”
Haegens wijst erop dat hij weliswaar kritisch is op de dominantie van schermtijd in onze levens, maar hij is geen techno-pessimist. “De afgelopen honderdvijftig jaar ging er van technologie de belofte uit dat er steeds meer werk zou kunnen worden verzet met steeds minder mensen. De achturige werkdag klonk als een bespottelijke utopie toen de socialisten het eisten, inmiddels weten we niet beter. Potentieel zouden we met de huidige technologische mogelijkheden een paradijs kunnen inrichten, waarbij robots en kunstmatige intelligentie ons nog veel meer saaie, routineuze taken uit handen nemen.”
“Toch zijn we sinds de jaren tachtig méér gaan werken, mede door flexibilisering en intensivering van arbeid. En als je politici van bijvoorbeeld het CDA mag geloven zouden we nog veel meer uren moeten draaien! Volstrekt irrationeel vind ik dat, in het licht van die grote vooruitgangsbelofte. Het productiviteitscijfer is in Nederland de afgelopen eeuw vrijwel onophoudelijk gestegen. We zouden dus meer dan genoeg kunnen hebben zonder er steeds harder voor te ploeteren. Waarom doen we dat dan niet?”
Nou?
“Enerzijds omdat we nieuwe behoeftes krijgen aangepraat via onder andere reclame, waardoor datgene wat een eeuw geleden een riant bourgeois-leven zou zijn geweest ineens niet meer volstaat. Anderzijds zijn we slechter geworden in verdelen, waardoor de vruchten van de stijgende arbeidsproductiviteit door slechts een kleine groep geplukt worden.”
Hier hoor ik de maatschappijanalyse van de Frankfurter Schule. Zijn dat nu de twee zielen in uw borst? Enerzijds de cultuurpessimist, anderzijds de existentialist die denkt in mogelijkheden?
“De analyse van de Frankfurter Schule deel ik nog steeds. Maar dat filosofen als Theodor Adorno en Max Horkheimer vervolgens alle mogelijkheden tot verandering hermetisch dichttimmeren, daar heb ik inmiddels grote moeite mee. Het heeft iets verwends om zo negatief te kunnen zijn over de welvarende tijd waarin je leeft.”
Koen Haegens
Op zoek naar de verstrooide tijd.
Ambo Anthos uitgevers;
184 pagina’s; € 20,99