Eerder gepubliceerd op 11 maart in Trouw:
Wanneer is een partij-ideologie niet meer de jouwe? Deel 2 van een drieluik: Joris Voorhoeve verliet de VVD, maar niet het liberalisme.
Interview
Maurice van Turnhout
Voormalig defensie-minister Joris Voorhoeve keerde in 2010 terug naar de partij waar hij ooit zijn politieke carrière begon: D66. “Met het liberalisme heb ik niet gebroken,” meldt hij, “wel met de VVD.”
Breekpunt was het voornemen van de VVD om het budget voor ontwikkelingssamenwerking te halveren. Volgens Voorhoeve is dat in strijd met de beginselverklaring die de Liberale Internationale bij haar oprichting in 1947 heeft opgesteld.
“Ontwikkelingssamenwerking is een liberale waarde. Liberalisme betekent dat bestuur en politiek de realisering van de rechten van de mens nastreven, niet alleen de rechten van Nederlanders. Daarnaast is ontwikkelingssamenwerking ook in het Nederlands belang. Als we niet bijdragen aan rechtsordelijkheid en mensenrechten in andere landen, lijden we in Nederland ook onder de armoede, oorlog en ontworteling in die landen.”
Volgens Voorhoeve moet de realisering van mensenrechten in onderlinge samenhang met politieke en sociaal-economische rechten gestalte krijgen. “De Indiase filosoof en econoom Amartya Sen spreekt over capabilities van mensen: een recht krijgt pas betekenis als je het concreet kunt invullen. Je hebt pas iets aan het recht op vrije meningsuiting als er ook goed onderwijs voorhanden is. Sens theorie is volgens mij een liberaal verhaal.”
De afgelopen jaren is dit geluid in Nederland teruggedrongen, meent Voorhoeve. “Sinds het midden van de jaren vijftig is er in Nederland een sterk draagvlak voor internationale samenwerking opgebouwd. In betrekkelijk korte tijd hebben critici van internationale samenwerking een negatieve wending veroorzaakt, die bijvoorbeeld tot uiting kwam in het referendum tegen het Europees grondwettelijk verdrag. Nationalisme zou ik het niet willen noemen, wel anti-internationalisme. Op een gegeven moment zal het ophouden, want het welbegrepen eigenbelang van Nederland ligt in internationale samenwerking.”
De anti-internationalistische wending binnen de VVD schrijft Voorhoeve deels toe aan angst voor verkiezingswinst van een andere partijverlater, Geert Wilders. “Men bleef naar mogelijkheden kijken om Wilders de wind uit de zeilen te nemen, door een rechtsere koers te gaan varen. Daardoor kwam het liberalisme in gevaar. Toen de VVD in 2010 een regeerakkoord sloot met CDA en PVV was ik verbijsterd. De PVV noemt zich wel een liberale stroming, maar is het niet. Het is een vereniging met één lid, zonder interne democratie. Je moet je daar als liberale partij niet van afhankelijk maken.”
Voorhoeve had al langer moeite met de koers van de VVD. “Ongeveer 10 procent van de VVD-stemmers zijn mensen die overtuigd zijn van de politieke filosofie van het liberalisme. De resterende kiezers stemmen vooral VVD omdat ze zich er thuis voelen, bijvoorbeeld omdat ze liever wat minder belasting betalen. De VVD is een commercieel liberale partij geworden: liberalisme zoals dat het bedrijfsleven uitkomt.”
Filosoof John Stuart Mill schreef ooit: ‘De vrijheid om met mijn armen te zwaaien eindigt waar ik een ander in zijn gezicht dreig te slaan.’ Voorhoeve ziet dit schadebeginsel als een leidraad voor het liberalisme.
“Het liberalisme ontstond in een periode van economische vooruitgang. Productiefactoren – met name de productiefactor natuur – werden beschouwd als onuitputtelijk. We weten nu al veertig jaar dat de natuur niet onuitputtelijk is, en dan moet je het liberalisme dus moderniseren. De VVD wil het overheidstekort klein houden, omdat je met grote tekorten de rekening doorschuift naar volgende generaties. Dat is een goede, liberale gedachte. Maar waarom geldt die intergenerationele solidariteit niet voor de omgang met natuur en milieu?”
Volgens Voorhoeve is het commercieel liberalisme teveel gericht op marktwerking. “Dat functioneert alleen op de korte termijn, en alleen als er een sterke marktmeester is. Het bedrijfsleven is gericht op het tevreden houden van aandeelhouders, en dat zijn geen langetermijndenkers. Ze zijn niet geïnteresseerd in wat er over twintig jaar gebeurt, dan zitten ze weer ergens anders met hun geld. En in de politiek wordt hooguit in termijnen van vier jaar gedacht, tot aan de volgende verkiezingen.”
Een politieke partij, die constant op zoek is naar positieve aandacht van de kiezer, is niet de ideale bewaker van een ideologie, meent Voorhoeve. “Partijen doen allerlei dingen die eigenlijk tegen hun ideologie indruisen. Politiek-wetenschappelijke bureaus horen daar voortdurend op te wijzen. Zij moeten ervoor zorgen dat partijen gericht blijven op de toekomst, op langetermijnvraagstukken.”