Eerder gepubliceerd op 17 augustus in Trouw:
Draaien herdenkingen van oorlogsverledens om het schiften van goed en kwaad, of herdenken we om andere redenen? Twee filosofen aan het woord.
Dinsdag werd op de Dam het einde van de Tweede Wereldoorlog in voormalig Nederlands-Indië herdacht. Een van de gastsprekers op deze Indië-herdenking was de dochter van Raymond Westerling, een Nederlandse officier die tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1945-49) massa-executies van Indonesiërs leidde. Palmyra Westerling pleit voor ‘eerherstel en erkenning’ van haar vader, aangezien hij mensen gered zou hebben van Indonesische vrijheidsstrijders, die eveneens gruweldaden begingen.
De Amsterdamse burgemeester Femke Halsema liet verstek gaan bij de herdenking. Westerlings oorlogsmisdaden zouden volgens Halsema en andere critici worden verdoezeld door de podiumplaats van zijn dochter. Peggy Stein van Indisch Platform 2.0, de organisatie achter de herdenking op de dam, verweet de critici een domineeshouding.
Wat doen we als we oorlogsverledens herdenken? Vraagt dat herdenken om morele helderheid, om het schiften van goed en kwaad, of juist niet?
Politieke filosoof Ivana Ivkovic werd geboren in het Servische Belgrado en maakte in 1991 het uiteenvallen van Joegoslavië mee. Om helderheid te krijgen in de kwestie van de Indië-herdenking trekt ze een parallel: “Stel dat over enkele decennia de oorlog in Bosnië wordt herdacht en een comité van Bosnische Serviërs de dochter van Ratko Mladic uitnodigt om eerherstel voor haar vader te bepleiten, dan zou ik dat buitengewoon schrijnend vinden. Je zou kunnen zeggen dat Mladic met zijn acties daadwerkelijk Bosnische Serviërs beschermd heeft, net zoals Westerling Indiërs zou hebben beschermd, maar dat doet niets af aan hun beider oorlogsmisdaden. Een herdenking is niet de geëigende plek voor zo’n eerherstel.”
“Daar sluit ik me volledig bij aan,” zegt Frank Ankersmit, emeritus-hoogleraar intellectuele geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. “Westerling was een exponent van het meest extreme Nederlandse optreden tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog. Femke Halsema heeft het volste gelijk als ze zegt dat men op zo’n samenkomst enkel slachtoffers hoort te herdenken. Slachtoffers vallen aan beide zijden, en als je die herdenkt kan dat aan de verzoening bijdragen. Maar daders in ere herstellen, dat is in het kader van een herdenking volstrekt ongepast.”
Ivkovic: “Toch is de complexiteit van een herdenking met zo’n schifting in daders en slachtoffers niet bezworen. Herdenken gaat niet om het halen van een moreel gelijk, eerder om de erkenning dat er zaken in het verleden fout zijn gegaan. Je probeert de pijn, het geweld, de doden recht te doen – of toch in ieder geval geen onrecht. Je herdenkt gebeurtenissen waarin slachtoffers centraal staan, en tegelijkertijd is een herdenking breder dan alleen het herdenken van slachtoffers.”
Ankersmit: “Maar als een herdenking breder is dan alleen het herdenken van slachtoffers kom je onvermijdelijk uit bij daders, of bestaan er soms nog andere categorieën? Ik moet denken aan de controverse uit 1985, toen de Amerikaanse president Reagan door de Duitse bondskanselier Kohl werd uitgenodigd om te spreken op het oorlogskerkhof te Bitburg, waarvan bleek dat er ook gesneuvelde SS’ers lagen. Het onderscheid tussen daders en slachtoffers is wezenlijk, en wanneer je dat uit het oog verliest – zoals Helmut Kohl toen deed – kwets je slachtoffers en werk je een vertroebeling van het verleden in de hand.
“In discussies over de Tweede Wereldoorlog in Nederland is regelmatig gesproken over het morele grijsgebied waarin bijvoorbeeld mensen zich bevonden die lid werden van de NSB om hun baan te houden. Maar niemand zou dergelijke grijstinten toepassen op een NSB’er die willens en wetens Joden uitleverde aan de vijand. Zo iemand is een dader en valt in de categorie van het kwaad, net zoals Westerling en de Indonesische vrijheidsstrijders die zich schuldig maakten aan gruweldaden manifestaties van het kwaad zijn. Wanneer je onderscheid maakt tussen daders en slachtoffers blijven de morele standaarden stevig overeind, zowel toen als nu.”
Ivkovic: “Dat onderscheid tussen daders en slachtoffers wil ik zeker niet relativeren, ik zeg alleen dat een herdenking om méér draait dan alleen het vellen van een moreel oordeel. Filosoof Rudi Visker noemde het Holocaust-monument in Berlijn een plaatsvervanger voor gevoelens waar mensen zich individueel en collectief geen raad mee weten. Voor herdenkingen geldt iets soortgelijks: het zijn geen sluitende rituelen maar plaatsvervangers. Door te herdenken erken je dat het niet lukt om met het verleden in het reine te komen. Je haalt het verleden voor even het heden binnen, zodat het niet in de duisternis wegglipt.”
Ankersmit: “Volgens mij is het precies andersom: je herdenkt niet om een gebeurtenis levend te houden, je herdenkt omdát die gebeurtenis nog in je leeft. Als het herdenken niet meer in jezelf resoneert, heeft het geen enkele zin om ermee door te gaan. Ergens in de toekomst zal een oudere generatie de wijsheid opbrengen om hun nageslacht niet meer met het droeve verleden van de Tweede Wereldoorlog te belasten. Maar zo lang die gebeurtenis nog resoneert, heb je een morele plicht om te herdenken.”
Ivkovic: “Daaruit vloeit trouwens een moraal voort die je vaak terugziet in herdenkingen van de Tweede Wereldoorlog: ‘dit nooit meer.’ Met dat credo neem je een bepaalde afstand tot het verleden, die niet louter te reduceren valt tot een moreel oordeel. Het gaat dan om de vraag: hoe voorkom je dat deze verschrikkingen in het heden opnieuw gebeuren, hoe verhoud je je er als gemeenschap toe dat ze destijds wél zijn gebeurd?
“Uiteraard is die gemeenschap zeer divers. Deze herdenking gaat niet alleen over het Nederlandse nationale verleden, maar ook over het Indonesische verleden en het verleden van mensen met zowel Indonesische als Europese wortels. Dat zijn allemaal verschillende perspectieven, deze groepen delen niet per se dezelfde herinneringen aan de gebeurtenissen die worden herdacht.
“Vaak wordt het als problematisch gezien wanneer groepen het oneens zijn over een herdenking, maar dat hoort nu eenmaal bij een diverse samenleving. Sommige slachtoffers hebben meer moeite om hun verhaal erkend te krijgen dan andere, zoals de Indiërs die leden onder de Indonesische vrijheidsstrijders, en dan is het dus zaak om die verhalen aan de mistbanken van de geschiedenis te onttrekken. Maar het lijkt me in zo’n geval niet de juiste koers om eerherstel te vragen voor iemand als Westerling op een oorlogsherdenking.”
Ankersmit: “Als zo’n eerherstel al plaatsvindt, en het lijkt me zéér de vraag of dat ooit zal gebeuren, dan moet dat gebeuren op het podium van de geschiedschrijving. Historische gebeurtenissen raken na verloop van tijd onvermijdelijk op de achtergrond, maar de geschiedschrijving van die gebeurtenissen kan eeuwigheidslessen bevatten. Zonder het werk van historici zouden we bijvoorbeeld nooit inzicht hebben gekregen in de aanleidingen van de twee Wereldoorlogen. De historicus velt per definitie een moreel oordeel, maar dat is helaas nooit een oordeel in medias res – het komt altijd achteraf, wanneer het al te laat is.”
De Indische doofpot
Waarom zijn Nederlandse militairen nooit vervolgd voor oorlogsmisdaden die ze tussen 1945 en 1949 pleegden in voormalig Nederlands-Indië? In het vorig jaar verschenen boek De Indische doofpot onthulde journalist Maurice Swirc geheime stukken waaruit bleek dat de Nederlandse overheid deze misdaden onder de pet hield door bijvoorbeeld klokkenluiders te intimideren. In 1969 werden oorlogsmisdaden weliswaar erkend in de Excessennota, maar dan wel met nadruk op hun incidentele karakter, terwijl ze volgens Swirc stelselmatig plaatsvonden.
Cruciaal onderdeel van Swircs geschiedschrijving zijn de massa-executies van Indonesiërs op Sulawesi door KNIL-kapitein Raymond Westerling. Westerling was in 1946 naar Sulawesi gezonden om elk verzet tegen het Nederlandse koloniale gezag te breken. Door navolging van Westerlings bloederige methoden vielen er binnen enkele maanden vermoedelijk tussen de 3500 en 6500 doden, aldus Swirc.