Eerder gepubliceerd op 6 mei in Trouw:
De Amerikaanse politiek filosoof Michael Sandel krijgt volgende week een eredoctoraat in Nijmegen. Hij waarschuwt al bijna drie decennia voor de kwalijke gevolgen van het liberalisme.
Toen filosoof Michael Sandel voor het eerst de aanval opende op het liberalisme, was dat nog vloeken in de kerk. “In de loop van de jaren negentig hadden zelfs centrumlinkse politici als Bill Clinton en Tony Blair zich tot het marktliberalisme bekeerd”, herinnert Sandel zich. “Het waren jaren van economische overvloed, globalisering droeg nog een magische belofte van eeuwige groei in zich die nauwelijks weersproken kon worden.”
Desondanks bleef Sandel consequent in zijn kritiek op het liberalisme als een politieke filosofie die individualiteit als hoogste goed veronderstelt. Liberale overheden hebben het niet meer over wat betekenisvol is voor de gemeenschap, maar kijken alleen nog maar naar economische waarde. En de markt bepaalt wat van waarde is. Dus kun je met geld politieke invloed kopen, je kind naar de universiteit sturen en een betere arts voor jezelf regelen. Zo schuift de politiek morele kwesties af op de markt, meent Sandel. Hij beschouwt dat als een enorme verschraling van de publieke sfeer.
De filosoof is in zijn element als hij socratische gesprekken leidt over de netelige kwesties die de politiek volgens hem grotendeels omzeilt: abortus, het homohuwelijk, positieve discriminatie. Zijn colleges over rechtvaardigheid werden onder andere bij de BBC een populair televisieformat.
Vandaag houdt Sandel (1953, Minneapolis) audiëntie via Skype. De Amerikaan draagt een zwarte sweater die mooi contrasteert met een vage witte achtergrond, alsof je naar een pratend hoofd kijkt in een documentaire. Op en top de hedendaagse publieksfilosoof. Op dinsdag 9 mei ontvangt Sandel een eredoctoraat aan de Radboud Universiteit Nijmegen, vertelt hij, en op diezelfde dag verschijnt de Nederlandse vertaling van een herziene editie van zijn boek Het onbehagen in de democratie.
Al in de eerste editie uit 1996 waarschuwde Sandel dat het liberalisme door zijn neutraliteitsbeginsel een moreel vacuüm schept. “En dat is gevaarlijk”, zegt hij, “want vroeger of later wordt dat vacuüm opgevuld met intolerant moralisme. Kiezers wíllen nu eenmaal linksom of rechtsom een politiek die zich met waarden bezighoudt. Als liberale politiek zich daar verre van houdt, zijn er altijd politici bereid om terug te vallen op fundamentalisme en nationalisme als default-bronnen van waarde en betekenis. In 2016 gebeurde dat in de Verenigde Staten, met de verkiezing van Donald Trump.”
Wat zou dán het alternatief voor liberalisme moeten zijn?
“Dat begint bij een alternatief vrijheidsbegrip. Sinds de Tweede Wereldoorlog wordt de Amerikaanse democratie gedomineerd door het liberale, individualistische vrijheidsbegrip: je bent vrij om als consument je eigen verlangens en doelen na te jagen.
“Maar er is nog een ander vrijheidsbegrip dat als een rode draad door de Amerikaanse geschiedenis loopt, namelijk het burgerlijk vrijheidsbegrip: je bent pas vrij als je een betekenisvolle stem hebt om samen met anderen de politieke gemeenschap vorm te geven. Vrijheid als zelfbestuur dus, een idee uit de republikeinse denktraditie die teruggaat tot de Amerikaanse Revolutie – republikeins met een kleine r bedoel ik dan, niet met een hoofdletter zoals de politieke partij. Dat republikeinse vrijheidsbegrip is veeleisender dan het liberale, en in de Verenigde Staten zijn veel historische debatten in die termen gevoerd.”
Kunt u daarvan een voorbeeld geven?
“Eind negentiende, begin twintigste eeuw had de Amerikaanse anti-trustbeweging veel invloed. Destijds was die beweging vooral gericht op het voorkomen dat grote bedrijven – olie, staal, de spoorwegen – te veel invloed op het democratische proces kregen, ten koste van de stem van de burger.
“Tegenwoordig zouden we naar anti-trustbeleid kijken door een liberale bril, als middel om te voorkomen dat monopolistische bedrijven de prijzen voor consumenten opdrijven. Maar dan bouw je dus nog niet aan wat ik een ‘politieke economie van burgerschap’ noem, waarbij economie niet een doel op zich is, maar een voorwaarde om vrije, deugdzame en betrokken burgers te cultiveren.”
In zijn presidentiële campagne deed Joe Biden een moreel appel op Amerikanen, hij sprak in vergelijkbare termen over burgerschap als u nu doet. Wat is er terechtgekomen van zijn retoriek?
“Meer dan ik had verwacht. De regering-Biden vat anti-trustbeleid niet alleen op vanuit de optiek van consumentenbelang, maar ook vanuit democratisch oogpunt, namelijk als middel om de economische machtsconcentraties van monopolistische bedrijven op te breken.
“Dat hebben ze in ieder geval geprobeerd met Facebook. Facebook is een gratis dienst, dus de poging om het bedrijf op te breken was per definitie geen prijspolitiek. Het doel was om de verwoestende werking van Facebook op het democratisch proces in te dammen, want het medium maakt buitenlandse inmenging in onze verkiezingen mogelijk en faciliteert een ongefilterde verspreiding van nepnieuws. Het zou de regering-Biden sieren als ze ook anti-trust-beleid in stelling zouden brengen tegen Wall Street, maar goed.”
Sandel noemt Bidens grootschalige investeringen in infrastructuur als een andere betekenisvolle breuk met de economische orthodoxie van de afgelopen veertig jaar. “Het probleem is wél dat Biden er nog niet in geslaagd is om al die uiteenlopende initiatieven bij elkaar te brengen in één overtuigende politieke visie, en uit te leggen hoe ze gezamenlijk bijdragen aan democratisch burgerschap.”
Uw boek staat vol verhalen over presidentieel kiezersbedrog, zoals Clinton en Obama die verraad pleegden aan hun progressieve campagnebeloften. Draait de Amerikaanse politiek te veel om zulke machtige spilfiguren en te weinig om de burger?
“We hebben inderdaad een ruimere opvatting van de publieke sfeer nodig, voorbij de retoriek van presidenten. Burgerschap wordt niet zozeer top-down gevormd, het ontstaat in het maatschappelijk middenveld. Sociale bewegingen spelen daarin een sleutelrol.
“De burgerrechtenbeweging van de jaren vijftig en zestig was bijvoorbeeld een van de krachtigste sociale bewegingen van de afgelopen halve eeuw, en ik moet ook denken aan de protesten tegen de Vietnamoorlog. Burgers werden door die bewegingen gemobiliseerd om zélf betekenisvolle verandering teweeg te brengen, in plaats van enkel passief te luisteren naar politici en eens in de vier jaar naar de stembus te gaan. Daarmee drukten ze een vrijheidsbegrip uit dat dichter bij het republikeinse dan bij het liberale ligt.”
Sandel noemt de Black Lives Matter-protesten na de politiemoord op George Floyd in 2020 als een recenter voorbeeld van zo’n beweging. “Black Lives Matter vroeg om een morele transformatie van het land en was geënt op een krachtiger, meer veeleisende opvatting van burgerschap dan louter neoliberaal consumentenbelang.”
In de eerste editie van uw boek gebruikte u het woord neoliberalisme nog niet. Waarom nu wel?
“We zijn inmiddels bijna drie decennia verder. Neoliberale politiek werd destijds voor lief genomen, en de term was ook nog niet zo bekend bij Amerikaanse lezers. Die kende ik vooral uit een kritische Europese context.”
Het is niet zo dat u een onderscheid aanbrengt tussen liberalisme en neoliberalisme omdat u zelf nu milder staat tegenover het liberalisme?
Voor het eerst verheft Sandel zijn stem: “Nee! Ik houd vast aan mijn oorspronkelijke kritiek. Maar ik zie nu nog scherper de connectie tussen het liberale neutraliteitsbeginsel en het marktfundamentalisme, dat sinds de opmars van de globalisering in de jaren tachtig en negentig is versterkt. Politici geloofden niet alleen in de markt omdat die op een efficiënte manier voor welvaart zou zorgen, maar omdat die een neutrale manier veronderstelde om beleid te maken.”
Hieruit resulteerde een technocratische politiek, concludeert Sandel. “Politiek draait sindsdien om het managen van economische groei en belastingschalen, en is dus een zaak geworden van deskundigen, niet meer van burgers die een democratisch gesprek aangaan over hun morele, sociale en spirituele meningsverschillen. Het is alsof we het vertrouwen in dat democratische gesprek hebben opgegeven: laat de markt maar bepalen wat waardevol is en wat niet, want met zo’n rommelig debat kom je er toch nooit uit. Een soort outsourcing van ons morele oordeelsvermogen aan de markt.”
In 1996 voorspelde Sandel in Het onbehagen in de democratie dat de veronderstelde neutraliteit van het liberalisme zou leiden tot een rancunepolitiek die nationale soevereiniteit wil herstellen, grenzen wil versterken en belooft om ‘onze cultuur terug te geven’. “Helaas verliep het precies zoals ik vreesde – ook in Europa, waar bijvoorbeeld Brexit voor een scheuring in de Europese Unie zorgde.”
U noemt de EU als voorbeeld van een grootschalige politieke alliantie die er niet in slaagt burgers te inspireren. Wat kunnen Europeanen van uw boek leren?
“In zekere zin is de Europese Unie een voorbeeld van de ‘curse of bigness’, zoals de Amerikaanse rechter en republikeinse denker Louis Brandeis het noemde: hoe groter dit soort supranationale organisaties groeien, des te meer het democratisch zelfbestuur van burgers in het gedrang komt.
“Grootschaligheid hoeft niet per se een bedreiging te zijn, zolang de EU maar aan drie belangrijke voorwaarden voldoet. In de eerste plaats solidariteit, oftewel een gevoel van gedeelde identiteit. In de tweede plaats subsidiariteit, het idee dat macht ook over lagere instanties wordt verspreid. En ten slotte democratische participatie, de stem van de burger die meer gehoord moet worden.
“Vooralsnog heeft de EU deze drie kernelementen uit de burgerlijke traditie onvoldoende ontwikkeld. Sinds de Russische invasie van Oekraïne is er noodgedwongen meer solidariteit ontstaan tussen de lidstaten, maar je wil niet dat zoiets afhangt van een oorlogssituatie. Solidariteit, subsidiariteit en participatie moeten aanhoudende punten van zorg zijn.”
Michael J. Sandel
Het onbehagen in de democratie. Denken in tijden van crisis.
Vertaling Karl van Klaveren
Uitgeverij Ten Have; 448 pagina’s; € 24,99