Toen de Newyorkse filmcriticus Andrew Sarris vorig jaar overleed, bleef het Witte Huis stil. Het verscheiden van Sarris’ collega bij de Chicago Sun-Times, Roger Ebert (1942 – 2013), oogstte echter binnen no time een presidentieel persbericht. De natie was in rouw. Sarris was een eminent pleitbezorger van de auteurtheorie, en de filmhistorische waarde van zijn werk is waarschijnlijk groter dan dat van Ebert. Maar Ebert bevond zich in een andere stratosfeer. Door zijn televisie-optredens was hij uitgegroeid tot een volksheld, de Everyman-as-Moviegoer. Een contradictie in termen: de geliefde criticus.
Was Ebert dan soft? Dat viel eigenlijk wel mee. Ebert schroomde niet om gedoodverfde publiekslievelingen als Dead Poets Society en Intouchables in al hun naaktheid aan het volk te tonen, als weliswaar charmante, maar fundamenteel onoprechte volksverlakkerij. Een jaar of vijf geleden gaf hij zelfs een bundel van zijn negatieve recensies uit, onder de titel ‘Your Movie Sucks’. Dat past ook niet bij iemand die alleen maar aardig gevonden wil worden.
Toch bleef Eberts passie voor het medium zelfs in die negatieve recensies altijd de boventoon voeren. Hij legde de vinger op de zere plek, maar strooide nooit zout in de wonden. Misschien kwam dat door zijn eigen ervaringen als maker: gedurende de jaren zeventig schreef hij drie kinky scenario’s voor Russ Meyer. In die tijd was het niet ongebruikelijk dat filmcritici zelf ook als maker actief waren. Een begrijpelijke neiging: altijd alleen maar films bespreken zonder er ooit zelf eentje te maken, dat is alsof je brieven schrijft aan een verre geliefde die nooit terugschrijft. Maar terwijl bijvoorbeeld François Truffaut en Peter Bogdanovich de filmkritiek als springplank gebruikten voor een carrière als cineast, bleef Ebert immer de contente Moviegoer.
Thumbs up
Misschien valt Eberts populariteit ook te verklaren uit de persoonlijke inslag van zijn werk. In het voorwoord van ‘The Picture of Dorian Gray’ overpeinsde Oscar Wilde: ‘The highest as the lowest form of criticism is a mode of autobiography‘. Voor Ebert leek de autobiografische vorm de enige mogelijke vorm. Regelmatig verwees hij naar zijn katholieke opvoeding, zijn periode als alcoholist, en in de laatste jaren ook steeds vaker naar de ziekte die hem uiteindelijk het leven zou kosten.
Met die persoonlijke invalshoek liep hij vooruit op de jongens en meisjes (hoofdzakelijk jongens) van Ain’t It Cool News, de filmcritici van het internettijdperk. Ebert beschouwde zichzelf als een ‘krantenman’ bij uitstek, maar hij liet zich na de eeuwwisseling niet op een zijspoor zetten door de geeks en fanboys van het WWW. Hij omarmde het nieuwe medium met kenmerkend enthousiasme, en bouwde een trouwe community op rond zijn blog. Dat blog was een lichtend baken in een tijd waarin filmrecensies pas meetellen als ze tot twitterbericht kunnen worden ingedikt.
Natuurlijk stond Ebert ook bij die laatste ontwikkeling bepaald niet aan de zijlijn. Volgens velen heeft hij de filmkritiek gedebiliseerd door het introduceren van een ’thumbs up / thumbs down’-systeem om zijn waardering voor een film in te schalen. Die duimen waren een uitvinding voor het televisietijdperk. Samen met concullega Gene Siskel speelde Ebert op de buis voor Caesar, en de stand van zijn duim beantwoordde op een vlotte, mediagenieke manier de voornaamste vraag van de kijker: to watch or not to watch? Maar natuurlijk ging het Ebert en Siskel nooit om het kinderspelletje met de duimen, altijd om de dialoog die aan het oordeel vooraf ging.
Anti-snobisme
Toen Siskel door Oprah Winfrey werd gevraagd wat het onderscheid was tussen Ebert en hemzelf, antwoordde Siskel zonder blikken of blozen: ‘I’m a better reviewer’. Geinig, maar onwaar. Eberts proza was steviger en directer, en zijn inzichten waren vaak scherper. Dat laatste viel niet altijd meteen op, omdat Ebert een broertje dood had aan stijlbloempjes of ingewikkelde academische termen. Evenmin schreef hij vanuit een absoluut, gesloten systeem, zoals Sarris dat deed met de auteurtheorie. Maar met zijn intuïtie, ervaring en geestdrift kwam Ebert een heel eind.
Als ik moet kiezen, herlees ik liever de recensies van Pauline Kael dan die van Ebert. Ook Kael schreef vanuit een sterk persoonlijke invalshoek, maar dan op een felle, polemische toon. Kael wilde de lezer niet alleen helpen met kiezen uit het filmaanbod van de week, ze daagde de lezer uit om zijn eigen smaak te evalueren. Dat is natuurlijk een heel andere taakopvatting. Kael was vaak onredelijk en streng, maar wanneer een film haar de esthetische kicks gaf die volgens haar kenmerkend waren voor ‘the shallow art’, ontstak ze in bevlogen lyriek. Sarris had zijn auteurtheorie en Kael was een merkwaardig soort anti-intellectuele snob, en als je de lezer wil uitdagen heb je een dergelijke vooringenomenheid misschien wel nodig. Ebert beoordeelde elke film op zijn eigen merites. Hij was altijd fair, maar daardoor soms ook een tikje voorspelbaar.
Je zou Kael kunnen vergelijken met een strenge oude vrijster, de enige tante uit de familie die gestudeerd heeft. Het hele huis is in rep en roer als tante komt. Vader en moeder weten dat het nooit goed genoeg is, wat ze ook voor haar op tafel zetten. Zelfs in de fijnst gefileerde vis vindt tante nog wel een restje graat. Aan het diner weet ze heel de familie te vermaken en verbazen met haar scherpe tong en haar roddelverhalen over bekende schrijvers en kunstenaars. Het kleine zusje ziet vol bewondering naar tante op, en gaat haar zelfs al een beetje na-apen. Maar als tante uiteindelijk een taxi bestelt om naar huis te gaan, haalt heel de familie opgelucht adem, en is iedereen blij dat ze weer weggaat.
En inderdaad, Roger Ebert was de vriendelijke oom, die bij familiefeestjes zijn antieke toverlantaarn meenam om de kinderen te vermaken, en die alle leden van de familie accepteerde zoals ze waren – omdat hij uit eigen ervaring wist hoe het was om aan het eind van je latijn te zijn. Ik zal zijn stukjes missen.