Eerder gepubliceerd op dinsdag 22 april 2014 in Trouw:
Maurice van Turnhout
Heeft u tijdens een psychose ooit geworsteld met filosofische vraagstukken? Dan mag u die psychose volgens filosoof Wouter Kusters opwaarderen tot een ‘filochose’: ‘een praktisch uitgeleefd, ongeremd soort filosofie’.
Wouter Kusters is ervaringsdeskundige als het op psychoses aankomt. In 1987 verzeilde hij voor het eerst in de waanzinnige wereld. Zeventien jaar later won hij voor zijn boek ‘Pure waanzin’ de Socrates Wisselbeker. Nu is zijn magnum opus ‘Filosofie van de waanzin’ verschenen, een baksteen van 760 pagina’s, waarmee Kusters zijn filosofische onderzoek naar de waanzin afsluit.
In zijn woning in Schoonhoven beaamt Kusters dat de waanzin jarenlang een muze voor hem is geweest. “De manische waanzin wordt soms met verliefdheid vergeleken. Niet de verliefdheid op één persoon, maar een verliefdheid op de totaliteit. De extase van het zijn. Je bent verliefd op de kosmos, op alles wat er is. Veel problemen ontstaan doordat die verliefdheid niet wederzijds is.”
‘Filosofie van de waanzin’ leest deels als een dagboek van Kusters’ tweede psychose, die hij in 2007 ervoer. Na die psychose bedacht hij een neologisme: filochose. Kusters: “Het woord ‘psychose’ is bij uitstek een medische term. Een filochose is een psychose die in filosofische termen wordt beleefd. Het is een existentiële worsteling met het leven, rondom fundamentele vragen waar filosofen zich ook over buigen. Filosofen kunnen vanuit hun expertise interessante dingen zeggen over waanzin. Maar volgens mij kan de waanzinnige ook een bijdrage leveren aan de filosofie.”
Omgekeerd kan filosofie weer tot waanzin leiden, stelt Kusters in zijn boek. “De gedachtegangen van bijvoorbeeld Jean-Paul Sartre in ‘Het zijn en het niet’ zijn voor veel mensen onbegrijpelijk. Als je dat boek naast de autobiografie van een waanzinnige legt, blijkt dat die teksten qua vorm sterk op elkaar lijken.”
U schrijft dat het mogelijk is om met de eigen wil in de waanzin te stappen. Kunt u dat uitleggen?
“Een psychose wordt vaak voorgesteld als een organische stoornis van de hersenen, als iets waar je passief slachtoffer van bent. Deels klopt dat ook: je kan immers niet besluiten dat je over een week psychotisch bent. Een psychose ontstaat vaak uit een zware crisis, waarbij je door je bestaansgrond zakt. Dat kan een crisis in de liefde zijn, of op het werk. Vervolgens ga je actief en uit vrije wil op zoek naar een manier om die crisis op te lossen. Dat kan dan de vorm van een psychose krijgen. Tijdens de psychose hebben mensen vaak het gevoel dat ze inzichten verwerven. Ze ontdekken dat er een scheur in de werkelijkheid zit. In de zorg wordt de waanzin als ‘psychose’ gediagnosticeerd omdat er dan vaak al ongelukken zijn gebeurd. Toch verlangt de waanzinnige achteraf vaak heimelijk terug naar de psychose, omdat daarbinnen alles zinnig en betekenisvol is.”
Zou de lezer door uw boek waanzinnig kunnen worden?
“In theorie kan dat. Er zit een lijn in mijn boek: ik begin bij het afstandelijk denken over de waanzin als object, en ik eindig in de waanzin zelf. Ik wil laten zien hoe je vanuit de normale wereld in die waanzinnige wereld terecht kunt komen.”
In die latere hoofdstukken gebruikt u mystieke begrippen als ‘kristalkoorts’. Een privétaal die niet toetsbaar is. Is dat nog filosofie?
“Ik heb helemaal niet de pretentie dat mijn boek empirisch toetsbaar is. In de geesteswetenschappen bestaat er naast de empirische traditie ook nog de hermeneutische traditie. Daar draait het niet om verklaren, maar om begrijpen. Ook voor de psychiatrie was die hermeneutische traditie ooit belangrijk, maar de psychiatrie is steeds meer opgeschoven naar de empirische wetenschap. Alles moet meetbaar zijn, zodat je het kunt classificeren. Zo kan een psychiater objectief een diagnose stellen, zonder een patiënt te hoeven begrijpen. De wartaal die een waanzinnige spreekt wordt dan niet als iets innerlijks gezien, maar als een uiterlijk symptoom van een ziektebeeld dat met medicatie bestreden moet worden. Ik wil de waanzinnige mens niet bestrijden, maar begrijpen. En daarvoor moet je eerst zijn taal ontcijferen.
Marokkaanse jongeren met een religieuze achtergrond worden vaker gediagnosticeerd met psychotische stoornissen dan jongeren met een seculiere achtergrond. Wanneer iemand een inrichting binnen wordt gebracht met verhalen over Allah, djinns en het boze oog, zal de psychiater vanuit zijn seculiere wereldbeeld aannemen dat die taal bij de psychose hoort. Terwijl het vanzelfsprekende taal is voor iemand met een religieuze achtergrond. Je kunt in existentiële twijfel verzeild raken als het geloof in het diepste van je wezen zit, en je dan ineens in een cultuur belandt waarin religieuze ervaringen nauwelijks een rol spelen en niet worden begrepen.”
U wil met uw boeken meer begrip voor de waanzinnige kweken in de psychiatrie. Merkt u daar effect van?
“Na de publicatie van ‘Pure waanzin’ heb ik veel lezingen gegeven voor psychiaters, die daardoor de innerlijke ervaring van de waanzinnige beter begrepen. In een psychiatrische inrichting wordt een psychose als betekenisvolle ervaring genegeerd en bestreden. Tijdens hun psychose kunnen mensen vaak niet helder verwoorden wat hen beweegt, en als de psychose voorbij is vergeten ze dat liever. Enerzijds heeft dat te maken met angst en schaamte, maar het vergeten wordt ook door de psychiater aangemoedigd. Ik hoop dat er door mijn boeken meer uitwisseling ontstaat tussen normale en waanzinnige mensen.”
Op het station kwam ik ooit een vrouw tegen die me vroeg: ‘Kunt u Jezus voor mij van het kruis halen? Dan kan ik hem meenemen.’ Ik heb toen een afneemgebaar gemaakt, en ik heb zelden iemand zo dankbaar zien kijken. Maar ik weet niet of ik daar goed aan deed.
“Op zo’n moment accepteer je de context die zo’n vraag oproept, en ga je daar in mee met een rituele, symbolische handeling. Eigenlijk ben je dan zelf heel even psychotisch. Natuurlijk is het de vraag of je een waanzinnige zo kan genezen. Bij minder extreme gevallen van psychose wordt soms cognitieve therapie toegepast. Dan ga je met de waanzin in discussie. Als een waanzinnige denkt dat zijn buurman gecodeerde berichten over hem schrijft in de krant, kan hij samen met de therapeut uitzoeken of dat klopt. Door bijvoorbeeld de krant op te bellen. De gedachten van de waanzinnige worden dan niet meer als ziekelijke wanen gezien, maar als hypothesen over de werkelijkheid.”
U schrijft dat er in de spirituele hoek een neiging bestaat om de waanzinnige als een geniale gek op te hemelen. Doet u niet hetzelfde?
“Mijn neiging is vooral om de waanzinnige als filosoof te zien. Dat probeer ik met ironie te ondervangen. Die ironie zit ook in de ondertitel van mijn boek: ‘Fundamentele en grensoverschrijdende inzichten’. Van wie zijn die inzichten? Van de filosoof, of van de waanzinnige? Bij mij zijn die twee met elkaar verweven.”
Tijdens uw filosofiestudie in 2007 werd u zelf weer waanzinnig. Gingen er eerdere inzichten onderuit tijdens die tweede psychose?
“Ik ervoer vooral de grondeloosheid van mijn eerdere ideeën. In ‘Pure waanzin’ liet ik drie stemmen aan het woord: de stem van mijn herinnering aan de psychose, de quasi-objectieve stem van de verpleging, en het filosofisch betoog waarin ik die twee standpunten probeerde te verenigen. Daarmee suggereerde ik dat ik als filosoof het overzicht kon behouden, alsof de psychose een object buiten mijzelf is. Door mijn laatste psychose heb ik geen overkoepelend betoog meer over de waanzin. Dat betoog is pas overtuigend als het van binnenuit bij de waanzin uitkomt. Filosofie moet waanzin worden, wil het een zinnige filosofie over waanzin zijn. Als je psychotisch bent geweest, kun je de waanzin niet meer terugbrengen tot een identificeerbaar en beheersbaar fenomeen bij individuen. Dan zie je overal kleine poortjes die naar de waanzin leiden. Je hoeft niet waanzinnig te zijn om dat te zien, maar het vereist wel een soort onbevangen openheid.”