Eerder gepubliceerd op 22 december 2023 in Trouw:
In het Filosofisch elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Vandaag: wat te doen met het ongemak rondom ‘foute’ kunstenaars?
In 1978 ontvluchtte filmmaker Roman Polanski de Verenigde Staten om een rechtszaak wegens verkrachting van een minderjarig meisje te ontlopen. Daarna maakte hij in Europa nog veertien films. In deze krant stelde essayist Jann Ruyters de vraag of je van kunstwerken kan blijven houden als de maker ‘fout’ blijkt te zijn.
Kan je Polanski-films als Rosemary’s Baby en Chinatown nog omarmen? Of de komedies van Bill Cosby, de schilderijen van Pablo Picasso? Zijn deze kunstwerken door de persoon van de maker te problematisch geworden om een platform te verdienen?
“Het is begrijpelijk dat je als publiek de waarheid wil weten over kunstenaars,” peinst filosoof en schrijver Désanne van Brederode. “Zeker als het gaat om onrechtmatige zaken waarbij slachtoffers betrokken zijn, zoals in de zaak-Polanski. Geen mens mag zulke grenzen overschrijden, het scheppende genie heeft daarin geen streepje voor.
“Wel baart het me zorgen dat de persoon van de maker in de kunst zo dominant is geworden. Zanger Joost Klein is gekozen voor het Songfestival omdat hij naast zijn absurde liedteksten ook diepzinniger werk maakte, vernam ik. Toen ik echter Kleins lied over zijn overleden moeder hoorde, klonk er uitsluitend Sinterklaasrijm. Wat mensen met diepzinnig bedoelden was: ‘autobiografisch’. De kwaliteit van een kunstwerk raakt dus ondergeschikt aan de persoon van de maker, ook als het gaat om de vergrijpen van een meesterlijke filmmaker als Polanski.
“Over het algemeen kan ik kunstwerk en maker goed van elkaar scheiden, en kan ik genieten van goede kunst die door ‘foute’ mensen is gemaakt. Dat neemt niet weg dat ik soms ook worstel met mijn liefde voor bepaalde kunstwerken. Zo ben ik fan van de Britse romanschrijver Graham Greene, maar ik weet dat de man een lijst bijhield van prostituees die hij bezocht, compleet met denigrerende bijnamen.
“Dat vind ik walgelijk, zielig ook. Tegelijkertijd blijft Greene mij als schrijver ontroeren en inspireren, en misschien heeft zelfs dat hoerenlopen van hem via een wonderlijke omweg eraan bijgedragen dat hij zo goed vrouwelijke personages kan schrijven. In ieder geval zou die wetenschap van Greene’s prostitueebezoek niet louter moeten oproepen tot een veroordeling; het doet je eerder ten volle beseffen wat een raadsel mensen zijn.”
“Juist dat voorbeeld van Graham Greene bewijst dat je kunstenaar en kunstwerk in de praktijk niet zo makkelijk van elkaar kunt scheiden,” reageert Elize de Mul, filosoof en postdoc-onderzoeker aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. “In het huidige informatietijdperk is het bovendien moeilijk geworden om níet op de hoogte te zijn van de privélevens van makers. En daar moet je dan iets mee.
“Wanneer je met een kunstwerk in aanraking komt – een film, foto, schilderij – gebeurt er iets met je, en dan kan je van zo’n kunstwerk gaan houden omdat het emotioneel of anderszins resoneert, waardoor je je zelfkennis vergroot. Tegelijkertijd gaat het ervaren van kunst ook over de context waarin je een werk leert kennen, en de persoon van de kunstenaar is daar integraal onderdeel van.
“De discussie over ‘besmette’ kunst is ingewikkeld, omdat je te maken hebt met drie categorieën: de kunstenaar kan zelf moreel verwerpelijk zijn, zoals bij Polanski; de verwerpelijkheid kan in het kunstwerk zitten, zoals bij de films van Leni Riefenstahl, die het nazisme verheerlijken; of het kunstwerk kan aanzetten tot moreel verwerpelijk gedrag.”
De Mul herinnert zich Destroy My Face (2020) van Erik Kessels, een serie fotoportretten van vrouwen die cosmetische chirurgie hadden ondergaan, aangebracht op een skatebaan. Het was de bedoeling dat skaters over die vrouwengezichten zouden razen. Omdat het werk zou aanzetten tot vrouwenhaat werd het verwijderd.
“De krantenartikelen, de online debatten, de manier waarop het werk verwijderd is, dat werd allemaal onderdeel van de ervaring en interpretatie van Destroy My Face,” vervolgt De Mul. “De betekenis van kunst ligt dus niet alleen in het werk, of in de persoon van de maker, maar in een samenspel van die twee met de context en geschiedenis van het werk. Dat kan je allemaal niet uit elkaar trekken.”
Van Brederode: “Toch zit me iets dwars in veel van die hedendaagse discussies. Bij kunstenaars die wandaden hebben begaan, stellen we de vraag of we hun kunst nog wel mooi mogen vinden; tegelijkertijd spreidt een kunstenaar als Quentin Tarantino, die voor zover ik weet van onbesproken gedrag is, een ongelooflijk cynisme tentoon in films als Pulp Fiction en Kill Bill, en dat is volkomen genormaliseerd. Niet dat Tarantino’s kunst op grond van die cynische inhoud zou moeten verdwijnen, begrijp me goed – mijn zorg is meer dat de artistieke discussie verstomt zodra de schijnwerpers volledig op de maker gericht zijn en de inhoud van het werk uit het zicht verdwijnt.
“De vraag of je de kunstwerken van ‘foute’ makers moet behouden of niet, vind ik dan ook tamelijk onzinnig. Laten we aanvaarden dat iemand die prachtige dingen maakt tegelijkertijd moreel verkeerd bezig kan zijn, en ons richten op de inhoud van het werk.”
De Mul: “Het past wel degelijk in de huidige tijdgeest om morele afwegingen met elkaar te maken en bijvoorbeeld te bevragen of we bepaalde kunstwerken een groot podium willen geven. Het wordt pas gevaarlijk als mensen oproepen om bepaalde kunstwerken volledig uit te wissen, omdat de maker een uitlating heeft gedaan die niet volledig strookt met de heersende mores. Vaak gebeuren die oproepen zonder veel reflectie. Bij cancelcultuur worden mensen vaak op hun slechtste moment beoordeeld, hun complete identiteit wordt gereduceerd tot die ene misstap, en dat doet geen recht aan de tegenstrijdigheid die je bent als mens.”
Van Brederode: “En als je besmette zaken uit probeert te bannen, ben je er nog niet vanaf. Ze blijven rondspoken. Voor de research van mijn laatste boek Zielland bestelde ik tal van nazi-boeken, met hakenkruis-stempeltjes van de uitgever erin. Doodeng. Ik vroeg me af: kan ik zulke boeken wel in huis bewaren, ga ik er dan niet over dromen? Maar dan geef ik ze te veel macht. Beter om het beest in de bek te kijken.”
De Mul citeert de Roemeens-Franse filosoof Emil Cioran: ‘Geboren worden is ongemak.’“Cioran is iemand die vanwege zijn extreme nationalisme en vrouwenhaat rijp is om gecanceld te worden,” verklaart De Mul. “Maar vanuit mijn boosheid over zijn uitlatingen ging ik wél nadenken over mijn eigen vrouw-zijn, en scherpte ik mijn overtuigingen aan. Als je jezelf wil leren kennen, moet je ook zaken opzoeken die schuren. Kunst confronteert je met ongemak, en als je die confrontatie écht aangaat, merk je dat de grenzen tussen het werk, de maker, de context en jouzelf vervagen.”
Het kwaad leren begrijpen
Bij de première van Roman Polanski’s laatste film The Palace stelde festivaldirecteur Alberto Barbera dat je Polanski’s verantwoordelijkheden als mens en als kunstenaar van elkaar moet onderscheiden. Wat Polanski op zijn kerfstok heeft, staat los van zijn oeuvre.
Met zo’n scheiding tussen maker en werk is het laatste woord niet gezegd. Volgens sommige denkers is het juist de verantwoordelijkheid van kunstenaars om grensoverschrijdend te zijn, op een manier waarbij maker en werk versmelten.
Zo stelde de Franse filosoof Georges Bataille (1897 – 1962) dat de samenleving bij voorkeur zwijgt over het kwaad, ‘zoals de beul zwijgt over wat hij aanricht’. Om het kwaad te leren begrijpen, moet literatuur volgens Bataille ‘het Kwaad een taal geven’. Een authentiek schrijver zet zichzelf daarbij op het spel, op het gevaar af krankzinnig te worden. Niet voor niets is Markies De Sade een sleutelfiguur in Batailles denken.
In het Filosofisch Elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Lees hier eerdere afleveringen terug