Eerder gepubliceerd op 2 februari in Trouw:
In het Filosofisch elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Vandaag: Europese militairen dringen aan op een oorlogseconomie, wat wordt daarmee van ons gevraagd?
Op een topconferentie in Brussel zei admiraal Rob Bauer, voorzitter van het Militair Comité van de Navo, dat Europa een ‘oorlogseconomie’ nodig heeft. De staat dicteert dan de markt om bijvoorbeeld wapens te produceren en goederen te rantsoeneren. Volgens Bauer moet Europa zich vanwege de dreiging van Poetins Rusland schrap zetten voor ‘het onverwachte’.
Recentelijk waarschuwden ook militairen en defensieministers in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Zweden hun bevolkingen. Op de Verenigde Staten kan Europa steeds minder rekenen, zeker als Navo-scepticus Donald Trump opnieuw in het Witte Huis komt, dus moet het continent zijn eigen boontjes leren doppen.
Bauer pleit voor een denkomslag: “De verantwoordelijkheid voor vrijheid rust niet alleen op de schouders van de mensen in uniform.”
Wat vergt zo’n denkomslag van burgers? Hoe maak je een samenleving weerbaar, en wat voor samenleving krijg je dan?
“Die vragen roepen weerstand bij me op”, bekent politiek filosoof Ivana Ivkovic. “Ik wil realist zijn, maar ook geen oorlogshitser.”
“Als Europa een mate van zelfstandigheid opeist – strategische autonomie, zoals de Franse president Macron het noemt – ontkom je eigenlijk niet aan een oorlogseconomie. Tegelijkertijd krijgt de machine van een oorlogseconomie haar eigen dynamiek zodra je hem opstart. Niet alleen qua productie, maar ook in de omslag naar een andere manier van denken, die militaire doelen boven politieke doelen stelt. Dat zag je in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog, toen natiestaten niet langs vreedzame weg een nieuwe machtsbalans wisten te vinden.
“Na Bauers wake-upcall ligt het voor de hand om te bediscussiëren of je zo’n oorlogseconomie wel moet willen. Een essentiële vraag is echter ook: kán zo’n oorlogseconomie wel? De gezamenlijke Europese defensiebegroting, van alle lidstaten bij elkaar opgeteld, is slechts 40 procent van de Amerikaanse.
“Tijdens de Tweede Wereldoorlog konden overheden industrieën nationaliseren, maar natiestaten hadden toen nog grip op eigen grondstoffen en aanvoerlijnen. Inmiddels leven we in de onontkoombare politiek-economische realiteit van het globalisme. Soms moet je een jaar wachten op elektronische componenten uit bijvoorbeeld Taiwan, die kan je niet zomaar eventjes zelf produceren.
“Rusland heeft nu een gedeeltelijke oorlogseconomie, maar het land blijft voor productie terugvallen op globalistische structuren; economische sancties tegen Rusland worden linksom en rechtsom gepasseerd. Zulke ingewikkelde afwegingen ontbreken in Bauers verhaal.”
“Vanuit zijn militaire beroepspraktijk houdt Bauer ons een spiegel voor”, reageert Paul van Tongeren, emeritus hoogleraar wijsgerige ethiek in Nijmegen en Leuven. “Door meteen de vraag te stellen of zo’n oorlogseconomie wel kán, wend je je blik van de spiegel af. Ik ben geen econoom, maar de realiteit van snelle bewapening aan beide zijden in de Russisch-Oekraïense oorlog bewijst volgens mij dat er op het gebied van oorlogseconomie meer mogelijk is dan we ons twee jaar geleden konden voorstellen.
“Interessanter is de vraag: waaróm vinden we het zo pijnlijk om tot ons door te laten dringen wat Bauer over ons burgers zegt? Het heeft ermee te maken dat wij nauwelijks weten wat oorlog is. De Tweede Wereldoorlog is bijna tachtig jaar geleden, er zijn nauwelijks nog mensen in leven die van deze ervaring kunnen getuigen.”
“Tegelijkertijd voelt oorlog dichtbij, omdat we die vierentwintig uur per dag in het nieuws voorbij zien komen. Soms vangen we een glimp van de verschrikkelijke realiteit op, maar bij voorkeur checken we snel even de laatste vorderingen aan het front en de dodentallen, zonder dat de oorlog tot ons doordringt als een realiteit waar we zelf in West-Europa mee te maken kunnen krijgen.
“Om je de allesverwoestende chaos van oorlog voor te kunnen stellen moet je literatuur raadplegen. In haar novelle Omsingeld schreef Lidija Ginzboerg dat burgers in het belegerde Leningrad Tolstojs Oorlog en vrede lazen; niet om te toetsen of Tolstoj de werkelijkheid recht had gedaan, maar om te ontdekken wat ze zelf ervoeren.”
Ivkovic: “Natuurlijk is struisvogelpolitiek uit den boze. Vlak na 9/11 ging de Franse filosoof Bruno Latour met het essay War of the Worlds: What About Peace? in op de Amerikaanse oorlogsretoriek over Irak en Afghanistan. Tegen de stroom in vond Latour dat we die retoriek moesten omarmen, om te erkennen dat er oorlog is. Pas als je benoemd hebt welke partijen er strijden en wat hun oorlogsdoelen zijn, kun je bedenken hoe je van oorlog opnieuw naar vrede komt.
“De discussie over een oorlogseconomie kan op vergelijkbare wijze dwingen om dieper over vrede na te denken. Si vis pacem, para bellum, luidt het Romeinse spreekwoord: wie vrede wil, bereidt zich voor op de oorlog.”
Van Tongeren: “Tijdens de Koude Oorlog waren de demonstraties van de vredesbeweging groter en luider dan de huidige klimaatmarsen. Mijn voornaamste hoop is dat met een oorlogseconomie ook de vredesbeweging nieuw leven wordt ingeblazen. Het bijbelse idee van volmaakte vrede, van de wolf en het lam die naast elkaar liggen, beschrijft een onhaalbare werkelijkheid. Onze pluralistische maatschappijen houden inherent een strijdkarakter. Maar de strijd tussen mensen en groepen moet je wél cultiveren, en je moet er voortdurend voor waken dat die ontspoort in een oorlog gericht op de vernietiging van de andere partij.”
Ivkovic: “Uitgerekend in het Europarlement heerst nu verdeeldheid over de vraag of een gezamenlijk militair budget strijdig is met Europese waarden en uitgangspunten. ‘Vrede’ is namelijk óók sinds de stichting van de EU een Europese kernwaarde – bevrijd je maar eens van die paradox!
“Ik ben er vooralsnog niet van overtuigd dat overheden de neuzen van hun bevolkingen dezelfde kant op zullen krijgen voor een oorlogseconomie – zie het ongenoegen bij de burger-consument om klimaatbeleid, of de protesten tegen de corona-maatregelen. Het offer van het dragen van een mondkapje is verwaarloosbaar vergeleken met de offers die een oorlogseconomie vraagt, laat staan een oorlog, en toch maakte dat heftig verzet los.”
Van Tongeren: “Inderdaad. En wat als uit de oorlogseconomie een mobilisatie volgt, of een herinvoering van de dienstplicht? Vechten voor het vaderland, zijn we daar nog wel toe in staat?
“Begrijp me goed, ik ben de laatste die zegt dat we oorlog nodig hebben om het besef terug te krijgen dat we ergens voor moeten vechten, maar het is wél schokkend in hoeverre we dat besef zijn kwijtgeraakt. Nietzsche zei: ‘Wir Alle sind kein Material mehr für eine Gesellschaft.’ Als individualisten zijn wij niet langer leden van een nationale samenleving die we hooghouden en verdedigen, en nog minder van een internationale samenleving zoals Europa. Je partner en kinderen achterlaten om met gevaar voor eigen leven te gaan vechten voor Europa, zou ook maar één Nederlandse burger daartoe bereid zijn?
“Het is een duivels dilemma. Enerzijds is het pijnlijk om vast te stellen dat we zo’n collectieve inspanning niet meer kúnnen; maar de enige manier om het opnieuw te leren is een manier die we absoluut niet wíllen.”
Stefan Zweigs ‘De wereld van gisteren’
In De wereld van gisteren (1942) romantiseerde de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig (1881-1942) zijn jeugd in de negentiende eeuw, ‘de vreedzame eeuw’. Niemand kon in dit ‘tijdperk van redelijkheid’ bevroeden dat er ooit nog oorlog tussen naties gevoerd zou worden. De materiële vooruitgang leek oneindig, de staat zorgde voor haar burgers zoals nooit eerder in de geschiedenis.
Uiteindelijk walsten twee Wereldoorlogen over Zweigs generatie heen. Vlak voor zijn zelfgekozen dood schreef Zweig: ‘Tegen mijn wil ben ik getuige geworden van de vreselijkste nederlaag van het verstand en de meest woeste triomf van beestachtigheid in de beschreven geschiedenis; nog nooit (…) heeft een generatie zo’n morele terugval, van zo’n geestelijke hoogte, doorgemaakt als de onze.’
In het Filosofisch Elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Lees hier eerdere afleveringen terug