Eerder gepubliceerd op 24 november in Trouw:
In het Filosofisch elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Vandaag: er zetelt een tachtigjarige in het Witte Huis. Kan een leider te oud zijn?
Joe Biden hield zijn tachtigste verjaardag angstvallig stil. Nooit was een zittende Amerikaanse president zo oud als hij, en op het beeld van een Amerikaanse ‘gerontocratie’ − een bestuursvorm waarbij senioren de macht uitoefenen − zit niemand te wachten. Kan een leider te oud zijn om leiding te geven? Bestaat er een ideale leeftijd voor leiderschap?
“Goed leiderschap is niet alleen een kwestie van leeftijd, ook van temperament en karakter,” observeert filosoof en publicist Fleur Jongepier. “Sommige leiders zijn al jong capabel, anderen zullen er nooit wat van bakken.”
Toch zou Jongepier graag zien dat er veel jongere leiders komen, zowel binnen als buiten de politiek. “Naarmate je ouder wordt, heb je al zoveel dingen meegemaakt die je leed of ergernis hebben bezorgd, dat je in emotionele zin een beetje afgestompt raakt. Vriendelijker gezegd: je maakt je niet meer om alles even druk. Dat is een gezond proces, een soort zelfbeschermingsmechanisme. Maar voor een leider, iemand die ook voor toekomstige generaties zorgdraagt, lijkt het me geen goede kwaliteit. Die moet zich bij uitstek om dingen druk maken, ook als hij of zij al vaak iets soortgelijks heeft gezien.”
“Eén voordeel van een oudere leider kan ik wel bedenken,” reageert Paul van Tongeren, Denker des Vaderlands. “Een relatief jonge leider als Rutte is nog volop bezig met carrièreplanning, zoals het bemachtigen van een mooie Europese functie, terwijl een oude leider als Biden zijn handen vrij heeft om het algemeen belang te dienen. Verder kun je de voor- en nadelen van oude en jonge leiders grotendeels tegen elkaar wegstrepen. Een jonge leider heeft waarschijnlijk minder kans op gezondheidsproblemen en is energieker. Maar een jonge leider mist ervaring, is minder geduldig, zal eerder doldriest optreden. En dat kan gevaarlijk zijn.”
Jongepier: “Het grote emotionele reactievermogen van jonge mensen zie ik juist als een voordeel. Ze zijn nieuwsgierig, zij kunnen nog met woede, verdriet of schrik op situaties reageren. Om dingen nog tragisch en verschrikkelijk te kunnen vinden, daar zijn jonge mensen sterker in. Daaruit ontstaat hun wil om te veranderen − een wil die in de meeste gevallen verdwijnt bij het ouder worden. Natuurlijk bestaan er goede oude leiders, maar zij zullen hun ‘afstomping’ moeten compenseren, bijvoorbeeld door zich te omringen met jonge mensen.”
Van Tongeren: “Het besef van het tragische, de woede om onrecht, die zaken verdwijnen niet bij het ouder worden. Er zijn genoeg historische voorbeelden van revolutionaire of vernieuwende leiders op leeftijd: Gandhi, Mandela. De psychologie leert ons bovendien dat mensen met het klimmen der jaren steeds emotioneler worden. Maar die emotie is dan wél met meer ervaring beladen, die kan na reflectie beter gerelativeerd worden.”
Jongepier: “Natuurlijk moet je emoties leren mennen, maar vaak denken we daar erg zwart-wit over: óf emoties verblinden je, óf je moet ze zo krampachtig onderdrukken dat je afstompt. Ik heb vaak gezien dat mensen in leidinggevende posities zich alleen nog maar politiek kunnen uitdrukken, en dat levert schade op in organisaties. Je kunt mensen van je vervreemden wanneer je in een leidinggevende positie je boosheid of verdriet niet wilt laten zien, omdat dat zogenaamd contraproductief zou zijn.”
Jongepier vraagt zich af: “Hoe komt het dat we met zoveel oude leiders zitten opgescheept binnen en buiten de politiek, oude leiders die door de bank genomen vaak ook mannen zijn? Volgens mij overwaarderen we ervaring en verdienste. Als je ergens lang genoeg zit, of je hebt al veel soortgelijke dingen gedaan, dan heb je het blijkbaar verdiend om verantwoordelijkheid te dragen − zelfs als je dat aantoonbaar niet kan. Door ervaring treedt een voorspellende reflex in, waarbij je anticipeert dat dingen zo zullen lopen zoals ze eerder óók zijn gelopen. Waarom dan niet iemand met schrikbarend weinig ervaring aanstellen, die met een frisse blik tegen de zaken aankijkt? De clichématige associatie van ouderdom met wijsheid houdt de status quo in stand. Bij sollicitatieprocedures zou meer naar individuele kwaliteiten moeten worden gekeken, minder naar ervaring en verdienste.”
Van Tongeren: “Journalist Joris Luyendijk signaleert inderdaad een groot gebrek aan durf in die procedures. Zodra functievereisten uit te drukken zijn in meetbare prestaties, wordt de persoon met de meeste kwaliteiten gezocht. Maar zodra de functievereisten niet meetbaar zijn – en dat is bij veel leidinggevende posities het geval – dan geven mensen die positie aan iemand die lijkt op henzelf. Zo worden Luyendijks zeven vinkjes afgetikt: wit, man, hetero, ABN-sprekend, minstens een van de ouders in Nederland geboren en hoogopgeleid, zelf hoger onderwijs genoten. Door dat mechanisme blijft die status quo in stand. Dat maakt overigens ervaring en verdienste niet onbelangrijk. Daarin kun je tonen wat je kan. Maar een leider moet wel zorgen dat hij jonge mensen met frisse, nieuwe ideeën in zijn omgeving heeft.”
Jongepier: “Over het algemeen zijn het vaak deze jonge mensen die de status quo doorprikken. Bij gevallen van ongepast gedrag op universiteiten zijn het altijd de studenten die als eerste boos worden en om actie vragen. Veel medewerkers met vaste banen zetten hun carrière liever niet op het spel of zien het probleem niet al te scherp. Daaruit blijkt dat er een zekere wijsheid kan zitten in het hebben van mínder levenservaring − niet het soort wijsheid waar de filosofie traditioneel graag op wijst.”
Van Tongeren: “Dat ligt eraan naar welke traditie je kijkt. De oude Grieken stelden het leven voor als een parabool: je begint als onbeduidend, nietszeggend klein wezen; rond je vijfentwintigste kom je op kracht; tussen je vijfenveertigste en vijftigste piek je, en daarna gaat het onvermijdelijk bergafwaarts. Volgens die levensbeschouwing kan je als leider dus niet te jong zijn, omdat je dan ervaring en kennis mist. Maar ook niet te oud, want dan nemen je vermogens af.”
Een tachtigjarige kan nu tot president worden gekozen, maar waarderen we de ouderdom ook meer? “Ik vraag het me af”, verzucht Van Tongeren. “Ouderen hebben volgens mij weinig culturele invloed, en als je naar de gemiddelde leeftijd van de Europese politieke leiders kijkt, is Europa ook nog lang geen gerontocratie.”
Loflied op de gerontocratie
Aristoteles en andere klassieke filosofen beschouwden senioren als tamelijk nutteloos. De Griek Plutarchus (ca. 46 na Chr. – ca. 120 na Chr.) schreef echter een verhandeling die je als loflied op de gerontocratie kunt beschouwen.
Met Als de politiek een zaak van oude mensen is kwam Plutarchus, destijds zelf 60-plus, in opstand tegen een cultuur waarin oude magistraten werden aangespoord om vooral snel met pensioen te gaan. Plutarchus adviseerde de krasse knarren om die maatschappelijke druk te weerstaan en zich niet uit het openbare leven te laten stoten. Met hun redelijke oordeelsvermogen, eerlijkheid en ‘diepe wijsheid’ zouden volgende generaties hun voordeel kunnen doen.
Voor zijn argumentatie beriep Plutarchus zich deels op wijsgeer Cicero (106 v. Chr. – 43 v. Chr.). Volgens Cicero moesten senioren geen actieve ambten meer uitoefenen als magistraat of generaal, maar als adviseurs van jongere leiders waren ze hun gewicht in goud waard.
Voor de duidelijkheid: beide denkers spraken niet over ‘oude mensen’, maar over ‘oude mannen’. In het antieke Rome mochten vrouwen geen directe politieke macht uitoefenen. Hun invloed was enkel indirect, als ze tenminste in een familie waren geboren die dicht bij het vuur zat.