Eerder gepubliceerd op 26 mei in Trouw:
De nieuwe Pensioenwet komt eraan, wordt het debat hierover gesmoord in complexiteit? In het Filosofisch elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf.
Volgende week dinsdag stemt de Eerste Kamer over de nieuwe Wet toekomst pensioenen, die in december op een meerderheid kon rekenen in de Tweede Kamer. Nederland staat daarmee aan de vooravond van de grootste sociale hervorming sinds Drees’ Pensioen- en Spaarfondsenwet van 1952.
Afgelopen weekend luidde het wetenschappelijk bureau van het CDA de noodklok: het nieuwe pensioenstelsel ‘gokt’ met miljarden, na de toeslagenaffaire en het leenstelsel dreigt opnieuw een ‘uitvoeringsdebacle’.
Waar komt de wijziging in het kort op neer? De collectieve pensioenpot verdwijnt, elke werknemer en gepensioneerde krijgt voortaan een individueel pensioenpotje. Werknemer en werkgever spekken dat potje met pensioenpremies. Vervolgens laat het fonds dat persoonlijk vermogen groeien via beleggingen, en eenmaal gepensioneerd kan je jouw persoonlijke potje maand voor maand opsouperen.
Het addertje onder het gras: bij tegenvallende beleggingsresultaten stroomt er minder vermogen naar de potjes. Krachtens de nieuwe wet mogen verliezen uit magere belegginsjaren door pensioengerechtigden worden verrekend met winsten uit vette jaren, maar toch zijn de critici er niet gerust op.
In Frankrijk leidden wijzigingen in het pensioenstelsel tot massademonstraties. In Nederland blijft het rustig, misschien omdat de wijzigingen zo complex zijn dat zelfs financiële experts de gevolgen nauwelijks kunnen inschatten. Wat valt er te zeggen over het ethische gehalte van zoiets ingewikkelds als de nieuwe Pensioenwet?
Frank Ankersmit, emeritus-hoogleraar intellectuele geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, vraagt zich af wat het voordeel is van individuele pensioenpotjes die meedeinen met de economische conjunctuur. “Als het om zo’n kwetsbaar systeem gaat waar miljardenbedragen mee zijn gemoeid, moet je rekening houden met worst case scenarios. Misschien voltrekt zich volgende week een economische wereldramp, als de Amerikanen er niet uitkomen met hun schuldplafond. In zo’n geval zijn we natuurlijk ook binnen het huidige collectieve stelsel de pineut, maar toch is dat systeem met haar ingebouwde evenwichtsmechanismen een stuk weerbaarder.
“De directe aanleiding voor de stelselwijziging begrijp ik wel. Aangezien de reële rente de afgelopen jaren onder nul zakte, was de rekenrente waarmee de waarde van de pensioenpot werd berekend onrealistisch hoog. Maar kan je dan niet beter een realistischer manier verzinnen om te berekenen waar iedereen recht op heeft, in plaats van het hele systeem op de schop te doen?”
“Je kan ook door een meer principiële bril naar de nieuwe Pensioenwet kijken,” zegt politiek filosoof Ivana Ivkovic. “Het lijkt erop dat het principe van collectieve solidariteit, het idee dat we vanuit sociale rechtvaardigheid zorgdragen voor ouderen die een leven lang hebben gewerkt, met deze stelselwijziging wordt losgelaten.”
“Hoe kritisch ik daar ook tegenover sta, ik wil óók begrijpen hoe bestuurders van een verzorgingsstaat tot zo’n radicale ingreep komen. Volgens de Franse filosoof François Ewald zijn principes van solidariteit in de moderne verzorgingsstaat ingebed in een bestuurlijk model van risicobeheersing. Staat en markt bieden het individu een zekere veiligheid, want het is slecht voor de productiviteit van de populatie als mensen te veel risico lopen.
“Tot nu toe was ons huidige pensioenstelsel het effectiefste instrument voor risicobeheersing, maar vanwege de daling in koopkracht en de vrees voor onbetaalbare pensioenen hebben bestuurders geconcludeerd dat er een nieuw, effectiever stelsel voor in de plaats moet komen.
“Binnen het paradigma van risicobeheersing is dat niet eens een radicaal andere oplossing, gewoon een optimalisering van wat er al was. Statistiek ligt aan de basis van risicobeheersing, want een risico bestaat pas als je het kan uitrekenen. De individuele burger kan alle statistische beweringen onmogelijk zelf narekenen, die moet er maar op vertrouwen dat het goed zit.”
Ankersmit: “Vertrouwen, dat definieerde socioloog Niklas Luhmann als ‘reductie van complexiteit’. Wanneer je in een vliegtuig stapt neem je een zeker risico, maar je kan niet zelf aan de stuurknuppel van zo’n ingewikkeld toestel gaan zitten, dus je stapt over het gevaar heen door de piloot te vertrouwen.
“In complexe samenlevingen als de onze is vertrouwen de kurk waarop we allen drijven, daarom is het ook zo belangrijk dat vertrouwen niet te veel geschaad wordt. En de afgelopen tien jaar zijn in Nederland alle grote overheidsoperaties in de soep gelopen, zie ook de decentralisatie van ouderen- en jeugdzorg. Nu dreigt de overheid wéér een sprong in het duister te maken, met een pensioenstelsel waarvan niemand de gevolgen kan overzien.”
Ivkovic: “Volgens de logica van de bestuurder is de nieuwe Pensioenwet helemaal geen sprong in het duister. Bestuurders doen zo’n wetsvoorstel niet op goed vertrouwen, maar vanuit projecties, gebaseerd op rekenmodellen.”
Ankersmit: “En wat als die modellen evident niet kloppen? Kamerlid Pieter Omtzigt legde uit dat de nieuwe Pensioenwet wordt verantwoord met rekenmodellen die uitgaan van een onhoudbare economische wereldorde. De modellen veronderstellen een inflatie van 2 procent, terwijl de inflatie vorig jaar al naar 14 procent klom, onder invloed van de Russisch-Oekraïense oorlog.”
“Economische modellen wekken de schijn van wiskundige betrouwbaarheid, maar je kan ze beter vergelijken met scheepsmodelletjes. Door toevallige omstandigheden kan zo’n modelletje van vorm veranderen, en een schuit die deugdelijk in elkaar leek te zitten blijkt dan een jaar later totaal lek te zijn. Daarom is de economie ook geen echte wetenschap.”
Ivkovic: “Economie is geen harde, voorspellende wetenschap, dat pretenderen economen ook niet. Een kwalijk effect van rekenmodellen is dat ze vaak een eigen werkelijkheid scheppen, want je gaat sturen op risico’s die niet zouden bestaan zónder die berekeningen. Iets dergelijks gebeurde met de toeslagenaffaire.
“Dat is echter geen reden om alle rekenmodellen weg te gooien, want ze bevatten wel degelijk veel kennis. Bovendien: hoe moet je politieke discussies anders voeren? Het probleem is natuurlijk dat alleen deskundigen over die modellen kunnen meepraten. Helaas kan je die complexiteit niet verzachten, want zodra je rekenmodellen versimpelt verliezen ze aan kwaliteit.”
Ankersmit erkent dat de situatie rond pensioenen in amper anderhalve eeuw tijd veel complexer is geworden. “Pensioenen werden eind negentiende eeuw in Duitsland geïnstitutionaliseerd, onder de ‘ijzeren kanselier’ Bismarck. Toen was het nog een simpele kwestie van kansberekening: de uitkeringen voor mensen die enkele jaren ouder werden dan 70 werden betaald uit mensen die eerder doodgingen, en daar konden die oudjes dan een sigaar voor kopen.
“Omdat we nu zoveel ouder worden is er een existentiële dimensie bijgekomen. We moeten een aanzienlijk deel van ons leven boven de 67 organiseren, en dus spelen er voor pensioengerechtigden vergelijkbare vragen als voor jongeren die net van school komen: welke kansen krijgen ze, hoe zorg je ervoor dat ze optimaal in de samenleving kunnen functioneren?”
Ivkovic: “Idealiter zou er over die vraag een brede maatschappelijke discussie worden gevoerd, daar ben ik het volmondig mee eens. Vooralsnog wordt er enkel op technocratisch niveau gereguleerd, binnen het bestuurlijke paradigma van risicobeheersing. Vaak vanuit de beste bedoelingen, zoals wanneer minister Carola Schouten eist dat pensioenfondsen zo prudent mogelijk beleggen. Of zoiets realistisch is? Dat is een ander verhaal.”
Risicobeheersing volgens François Ewald
In hoeverre zorgt de verzorgingsstaat? François Ewald (1946, Boulogne-Billancourt), voormalig leerling en assistent van Michel Foucault, ging hierover nadenken tijdens het schrijven van een overheidsrapport over arbeidsongevallen.
Toen Ewald de Wet op Arbeidsongevallen uit 1898 onder de loep nam, deed hij een verrassende constatering. Wetgevers stelden zich niet op als hoeders van het volk, eerder als risico-analisten van een verzekeringsmaatschappij: in de Wet op Arbeidsongevallen werd vaker gesproken over spreiding van statistisch vastgestelde beroepsrisico’s dan over de zorgtaak van de staat.
Blijkbaar stond de verzorgingsstaat al bij zijn oorsprong in het teken van risicobeheersing, waardoor begrippen als ‘verantwoordelijkheid’ een totaal andere invulling krijgen. Ewald schreef er in 1986 een toonaangevend boek over, L’état-providence’ (De welvaartsstaat).