Eerder gepubliceerd op 1 september in Trouw:
In het Filosofisch elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Vandaag: een wereld zonder werk, kán dat wel?
Hoe ziet de toekomst eruit als technologie ons steeds meer werk uit handen neemt? Deze vraag staat centraal in de Zweeds-Italiaanse documentaire After Work, vorige week uitgezonden door de VPRO. Door automatisering gingen al veel industriële arbeidsplaatsen verloren, en door de opmars van artificiële intelligentie (AI) staan nu mogelijk ook beroepen als tekstschrijver, vertaler, accountant en programmeur op de tocht.
Een werkloze toekomst, is dat een doemscenario? In archiefbeelden in After Work zinspeelt Elon Musk juist op een mogelijke utopie, waar mensen door een universeel basisinkomen gegarandeerd zijn van bestaanszekerheid. En dan is de vraag ineens hoe we al die vrije tijd moeten besteden. Hoe aantrekkelijk is de belofte van zo’n werkloze toekomst?
“Dat idee kom je al tegen bij econoom John Maynard Keynes,” zegt filosoof Karim Benammar. “In 1930 voorspelde hij dat we dankzij technologische innovaties in 2030 een vijftien-urige werkweek zouden krijgen. Nu ondergaan we weer ingrijpende technologische en sociaaleconomische veranderingen. Keynes’ visioen is nog niet bewaarheid, maar zijn voorspelling kan in principe nog steeds uitkomen.”
Gert-Jan van der Heiden, hoogleraar metafysica aan de Radboud Universiteit, is sceptisch: “Als je kijkt naar de maatschappelijke ontwikkelingen van de afgelopen decennia is die utopie van een werkloze toekomst bepaald geen vaststaand gegeven – als het al een utopie is, trouwens. Technologie nam ons werk uit handen, maar er kwam ook steeds weer nieuw werk tot stand. De uitvinding van de computer leidde bijvoorbeeld tot een enorme toename van mensen die code moesten schrijven.”
Benammar: “Maar als we tóch het gedachtenexperiment van een werkloze toekomst aangaan, moeten we eerst vaststellen wat werk eigenlijk is. Volgens mij bestaat werk uit zes elementen. De eerste vier: het biedt je een inkomen, het brengt structuur aan in je leven, het verschaft je een identiteit met de bijbehorende status van je beroep, en je wint er een sociale omgeving met collega’s mee.
“Toch ben je er daarmee nog niet. Antropoloog David Graeber had het over bullshit jobs, banen die ruimschoots voldoen aan deze eerste vier elementen, maar die door de beoefenaars als zinloos worden ervaren. Er zijn namelijk nog twee elementen van belang bij werk: de talenten die je hoopt te ontplooien en het element van betekenis, zowel voor jezelf als voor de samenleving. We zoeken zowel zingeving als waardering in ons leven, en de gelukkigen onder ons kunnen dit ook in hun werk realiseren.”
Van der Heiden: “Daar kan ik me zeker in vinden, hoewel ik dat onderscheid tussen die zes elementen problematisch vind. Volgens mij zijn die elementen namelijk sterk met elkaar geïntegreerd en kan je ze niet zomaar uit elkaar trekken: structuur, dat betekent ook discipline, en discipline is net zo goed onderdeel van zingeving als de sociale omgeving van je collega’s.
“Dat gezegd hebbende: uit het gedachtenexperiment van een werkloze toekomst blijkt inderdaad dat werk om zingeving draait. Ik moet denken aan filosoof Hannah Arendt, die arbeid onderscheidde van werk. Arbeid verrichten we om aan voedsel te komen en zo ons biologisch bestaan te garanderen; bij werk maken we iets nieuws, of dat nu een beeldhouwwerk is of een tafel. Zo bouwen we een betekenisvolle wereld op.
“Veel arbeid kan wellicht worden overgenomen door machines, maar als dat bij werk gebeurt, verliest het zijn zingevende element. Zolang het zinvolle element bewaard blijft, zullen mensen zelfs in een wereld zonder betaalde arbeid niet ophouden met werken. Ze zijn intrinsiek gemotiveerd om te werken, om niet in verveling en lethargie te vervallen.
“Kijk bijvoorbeeld naar de oude Grieken, die hun vrije tijd skolè noemden. Ons woord voor ‘school’ is daarvan afgeleid, en dat klinkt minder gek als je weet waarvoor die vrije tijd werd benut: meetkundige theorieën toetsen, kennis ontwikkelen. Technologie kan ons vrije tijd schenken, maar dat is geen tijd waarin je stilzit, het is tijd waarin je handen zijn vrijgemaakt voor zinvolle activiteiten.”
Benammar: “Als je het zo bekijkt vormen zzp’ers en kunstenaars een avant-garde op werkgebied, zij hebben geleerd om zelf zinvolle projecten te kiezen en een eigen tijdsstructuur te scheppen. Het grootste gedeelte van de mensen leeft nu nog in een industriële structuur, waarbij je bijvoorbeeld veertig uur werkt, zoals in Nederland de norm is. Eigenlijk hoort dat werken op basis van uren nog bij het tijdperk van Henry Fords lopende band, maar we leven al lang in een post-industriële economie. Nu maakt robotisering met software ineens veel repetitief werk overbodig, waarmee tal van beroepsgroepen inkomen en waardering dreigen te verliezen.
“Met een universeel basisinkomen los je dat niet zomaar op. Een grote groep mensen zal vanuit een verlangen naar zingeving en waardering aan het werk willen blijven. Je zou hen een recht op werk kunnen garanderen. In Nederland ligt nuttig en zinvol werk voor het oprapen in zorg en onderwijs.
“Veel Nederlanders werken bovendien te veel, als zij het rustiger aan zouden doen komt er ruimschoots werk vrij. Nederlanders zijn vaak trots op hun overwerken, we zijn nog steeds doordrongen van de calvinistisch-protestantse werkethos, zoals socioloog Max Weber die in 1905 constateerde. Hoe kunnen we deze werkethos veranderen, zodat we buiten ons werk waardering en zingeving vinden, en niet alleen maar in betaalde arbeid?”
Van der Heiden: “De protestantse werkethos en de disciplinering en doelgerichtheid die ermee gepaard gaan hebben niet per se te maken met betaling, maar met de aard van de activiteit en je rol in de samenleving. Weber zegt dat je beroep ook je roeping is: juist omdát je er zoveel waarde aan hecht vloeit er een werkethos uit voort en wil je je wijden aan die taak.”
Benammar: “Maar dan gaat het vaak wel over de gelukkigen die zowel zinvol als gewaardeerd werk hebben, zoals hoogleraren. Voor hen is het vaak helemaal niet fijn om met pensioen te gaan, dan tuimelen ze in een diep gat. Maar dit moet niet alleen een elitair verhaal zijn. Er zijn veel mensen die de logistiek van het leven draaiende houden, de vuilnismannen, nachtwakers en schoonmakers die het zware fysieke werk opknappen dat niet zomaar kan worden vervangen door machines. Dat werk is nuttig voor de samenleving, maar voor de beoefenaars zelf niet per se zinvol. En dat gebrek aan betekenis moeten we compenseren met waardering, zeker ook financieel.”
Van der Heiden: “Werk dat nuttig is voor de samenleving kan juist om die reden voor veel zingeving zorgen, maar alleen als het door de samenleving wordt gewaardeerd. Die waardering zou ik geen compensatie willen noemen, het zou een natuurlijke, vanzelfsprekende reactie moeten zijn. Zonder die reactie ben je als samenleving in feite ondankbaar.”
Het recht op luiheid
In 1848 werd Europa opgeschud door een golf van revoluties met het ‘recht op werk’ als speerpunt. Burgerlijke onzin, meende Paul Lafargue (1842 – 1911), essayist, socialistisch politicus en ook nog eens schoonzoon van Karl Marx. Waarom wilden arbeiders zo graag acht uur lang de tredmolen van de fabrieken in, werden zij en hun families daar nu werkelijk gelukkiger van?
Vijfendertig jaar na dato reageerde Lafargue op de eisen van het revolutiejaar met zijn pamflet ‘Het recht op luiheid’. Door automatisering was het volgens Lafargue mogelijk geworden om werkdagen terug te brengen tot drie of vier uur, maar in de praktijk kwamen er alleen maar meer werkuren bij.
Lafargues pamflet heeft een satirisch randje. De schrijver breekt niet daadwerkelijk een lans voor een lethargisch leven, maar voor vrije tijd die gevuld kan worden met zinvolle activiteiten en zelfontplooiing. Zijn boodschap past op een wandtegel: leef niet om te werken, maar werk om te leven.
In het Filosofisch Elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Lees hier eerdere afleveringen terug