Eerder gepubliceerd op 24 maart in Trouw:
Al eeuwen breken filosofen er hun hoofd over en ook anno 2015 staat het onderwerp garant voor verhitte discussies: Ongelijkheid. De Maand van de Filosofie, in april, is eraan gewijd. In een serie verkent Trouw het thema. Vandaag: bestaat er medelijden tussen gelijken?
Maurice van Turnhout
Interview
Waarom kijkt een bedelaar naar de grond? De Belgische filosoof en econoom Antoon Vandevelde weet het antwoord wel: “Overal ter wereld staat hij onderaan de maatschappelijke ladder. Een bedelaar ontvangt een aalmoes, en de volgende dag steekt hij opnieuw zijn hand uit om te ontvangen, zonder ooit iets terug te kunnen geven. Hij is afhankelijk van medelijden. Dat is een vernederende situatie.”
Door de eeuwen heen stonden filosofen sceptisch tegenover medelijden. Is degene die medelijden voelt met de bedelaar eigenlijk niet meer met zijn eigen gevoelsleven bezig dan met de bedelaar? Friedrich Nietzsche betoogde dat medelijden bovendien krenkend is voor het eergevoel van de ontvanger.
Volgens Vandevelde hangt medelijden samen met het idee van reciprociteit, ofwel wederkerigheid. “Begin vorige eeuw stelde de Franse socioloog Marcel Mauss dat het sociale leven drie verplichtingen kent: geven, ontvangen en teruggeven. Wanneer mensen niet in staat zijn om terug te geven, ontstaat er een probleem van eenzijdigheid. Dan wordt de gift geen uitdrukking van solidariteit, maar van superioriteit. Een vernederende gift is een gift die om een of andere reden niet teruggeven kan worden, vooral als je daardoor in een staat van permanente afhankelijkheid blijft.”
Als voorbeeld noemt Vandevelde de geldstroom van het rijkere Vlaanderen naar het armere Wallonië in België. Omdat de werkloosheid in Vlaanderen lager is, dragen Vlamingen meer geld bij aan uitkeringen.
“Voor die steun zou je dankbaarheid verwachten, maar aangezien de omkering van die geldstroom niet in zicht is, zijn de reacties in Wallonië eerder rancuneus. Een ander voorbeeld. In Brussel is 30 % van de jongeren werkloos. Lange tijd gaven we die jongeren een uitkering. Daarmee konden ze rondkomen, maar eigenlijk werd er tegen hen gezegd: jullie zijn niet intelligent, niet handig of goed geschoold, dus wij hebben jullie niet nodig, maar omdat we nu eenmaal een welvaartsmaatschappij zijn krijgen jullie toch een uitkering. Zo’n boodschap is natuurlijk vernietigend voor het zelfrespect van mensen.”
Welke boodschap moet er dan worden uitgedragen?
“In een fatsoenlijke, rechtvaardige maatschappij zeg je tegen mensen: je hebt niet alleen rechten, je moet ook iets terugdoen voor de maatschappij. Ook voor die werkloze jongeren zijn er alternatieven. Ze kunnen zich bijscholen, of vrijwilligerswerk doen. Maar als je die jongeren alleen maar een uitkering geeft en verlangt dat ze je verder met rust laten, neem je ze hun trots af. En dan zal hun ressentiment groeien. Ressentiment komt voort uit een gift die niet kan worden teruggegeven.
Op wereldvlak zie je dat ook bij arme landen. Ze worden geconfronteerd met de superioriteit van het Westen inzake technologie en kapitaal, en daarnaast met aantrekkelijke vrijheden als entertainment op televisie en een lossere seksuele moraal. Ze kunnen alleen maar ontvangen, terwijl het Westen nauwelijks geïnteresseerd is in wat zij te bieden hebben. Het islamradicalisme komt deels voort uit het ressentiment wat hierdoor ontstaat.”
Is het dan allemaal de schuld van de rijkere landen?
“De armste landen zijn de landen waar juist geen enkel rijk land of multinational in wil investeren, en waar de bevolking afhankelijk is van hulp. Een land als Mali is overbevolkt, er is alleen maar woestijn waar niets groeit. Als we de Malinezen niet laten migreren naar rijkere delen van de wereld, moeten we hen permanent ondersteunen. Medelijden is hier broodnodig, maar daarom nog niet probleemloos.
De Chinezen worden niet door medelijden gemotiveerd als ze in Afrika gaan helpen. Zij willen enkel grondstoffen delven en handel drijven. Als in het bewuste land de mensenrechten met voeten worden getreden, trekken ze zich daar niets van aan. Het Westen wil wel helpen, uit een mengsel van eigenbelang en medelijden, maar alleen als er orde op zaken wordt gesteld. Die paternalistische houding wekt vaak ressentiment. Want de ontvanger van de gift krijgt feitelijk te horen: we willen dat je verandert. Het is een machtsstrategie. In Afrika hebben ze vaak liever de Chinezen, die gewoon hun eigen gang gaan, dan die bemoeizuchtige Westerlingen.”
Waar komt dat Westerse paternalisme vandaan?
“In het christendom wordt gezegd dat de linkerhand niet mag weten wat de rechterhand gegeven heeft. De christelijke caritas wordt bijna in het geheim beoefend, de gever mag door zijn gift geen eer nastreven. In het christendom bestaat er naast medelijden dus ook besef van hoe potentieel vernederend medelijden is. Vaak levert dat een paternalistische houding op. De christelijke ethiek ziet met haar medelijden de mensen enkel als slachtoffers. Medelijden vraagt niet waarom iemand in nood is, het constateert enkel de nood. Iemand zit in de gevangenis en is dus zielig. In een rechtvaardige samenleving vraag je je af wat de achterliggende oorzaken van die nood kunnen zijn. En dan kun je ook tot de conclusie komen dat het terecht is dat iemand zijn straf uitzit.”
De moderne rechtsstaat drijft dus niet op medelijden?
“Precies. De filantropie steunde op medelijden, maar rechten kunnen door burgers worden opgeëist. Er is in de rechtsstaat nog steeds sprake van giften, maar op een bureaucratische manier, niet meer van persoon tot persoon. Blijkbaar is zo’n samenleving voor mensen beter te verdragen.”
Vandevelde refereert hier aan de Europese landbouwpolitiek. Boerenorganisaties weigerden altijd inkomensondersteuning, dat werd door hen als een aalmoes gezien. Met prijsondersteuning gingen ze wel akkoord, terwijl dat in de praktijk veel minder gunstig uitviel voor kleine boeren.
“Wat was het verschil? De aalmoes was anders verpakt. Er ging nog steeds geld van de maatschappij naar de boeren, maar de boeren hadden het idee: wij geven iets terug aan de maatschappij, tegen een fatsoenlijke prijs.”
Is de participatiesamenleving een terugval naar de filantropie met haar politiek van medelijden?
“Ik situeer mezelf links in het politieke spectrum en ik ben voorstander van een overheid die actief in de maatschappij participeert. Maar de overheid mag ook aan burgers vragen om zelf iets te doen voor de maatschappij. Zoveel mogelijk mensen moeten worden uitgedaagd om verantwoordelijkheid te nemen. Dat is ook wat de meeste mensen zelf willen. Daarnaast is er altijd een element van medelijden nodig voor mensen die volledig weerloos zijn, zoals mensen die door psychische problemen en verslaving volledig aan de grond zitten. Voor hen moet je voorzieningen treffen.”
Kan er eigenlijk wel medelijden bestaan tussen gelijken?
“Als mensen door een catastrofe worden getroffen, zoals een tsunami, reageren we in principe met medemenselijkheid. Dan wordt er geld opgehaald voor humanitaire hulp. Dat is een vorm van ideële reciprociteit: we hebben een ethische plicht om mensen te helpen die in hoge nood zijn, als we dat kunnen doen met zo min mogelijk kosten en risico’s voor onszelf. Omdat ik evengoed in een dergelijke situatie van hoge nood terecht kan komen als een ander. Die ander ontvangt dan even hulp en medelijden, zodat hij er weer bovenop komt en voor zichzelf kan zorgen. Maar als je daarmee mensen permanent afhankelijk maakt van hulp, ontstaat er een vernederende situatie.”
Hoe kanaliseer je medelijden als mensen wel permanent afhankelijk zijn?
“Hoogbejaarden zijn mensen die onvermijdelijk afhankelijk zijn. Volgens sociologen heeft de helft van de mensen in bejaardentehuizen en verzorgingshuizen met existentiële problemen te kampen. Ze zien zichzelf als nutteloos, want ze kunnen alleen nog maar ontvangen, niet meer geven en teruggeven. Je kunt deze mensen uitleggen dat het geen probleem is dat ze niets meer kunnen geven. Dat hebben ze immers hun hele leven al gedaan. Reciprociteit is een fundamentele menselijke norm, maar dat hoeft niet voor elke levensfase te gelden.”
Antoon Vandevelde (1952) is filosoof en econoom. Hij is als gewoon hoogleraar verbonden aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en de faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen van de Katholieke Universiteit Leuven.