Eindelijk een Filmgesprek met journalist en kunstenaar Marc van Dijk. Marc is moedig begonnen met een Bert Haanstra-kijkproject en hij koos daarom de documentaire Alleman (1963), Haanstra’s beroemde antropologische studie van ‘The Human Dutch’. Dit was onze nazit:
Maurice: Wat is er gebeurd?
Marc: Ik heb Bert Haanstra gewonnen bij de Bankgiroloterij. Daar ben ik lid van geworden en deze tiendelige dvd-box was mijn eerste prijs. Als ik al die films in dankbaarheid heb aanvaard en tot me heb genomen, dan valt het miljoen op mijn naam.
Je bent een goede vaderlander.
Jij hebt altijd gesuggereerd dat ik ooit nog een lintje krijg.
Jij hebt zelf ooit gesuggereerd dat je nog premier van dit land gaat worden.
Dat zal ik niet gauw herhalen.
In de interviews over Alleman zie je dat Haanstra ontzettend in zijn nopjes is met dat gesproken commentaar van Simon Carmiggelt, terwijl dat volgens mij best geschrapt kan worden. Het is zo lafjes. Op zijn sterkst is dat commentaar een beetje zurig, maar het wordt nooit hilarisch of voor mijn part lekker cynisch.
Ik vind het commentaar ook in grote mate overbodig. Carmiggelt kleurt in wat al kleur heeft, alles wat in beeld wordt verteld doet hij nog eens dunnetjes over. Af en toe zitten er wel pareltjes van zinnen bij.
Maar vaak zijn het ook heel irritante zinsneden, wanneer hij bijvoorbeeld woorden als ‘scheppie’ en ‘pakkie’ gebruikt. Dat koketteren met volkse taal wat Wim Sonneveld op zijn ergst ook deed. Daar gaan mijn tenen van krullen.
Ik vind de beelden wel heel mooi.
Ja, Haanstra heeft een geweldig oog.
Vooraf dacht ik: Bert Haanstra is ouderwets, met een stilstaande camera en een laag tempo. Maar kijk eens naar die beelden vlak na de opening, de binnenvaartschepen die voorbijtrekken, de kinderen die spelen op het dek, de wapperende jurkjes aan een waslijn. Er zit zoveel beweging in. Het zou leuk zijn om nu weer een Alleman te maken, bijna vijftig jaar later. Om te kijken wat je dan voor je lens krijgt. Haanstra heeft twee jaar met zijn camera rondgelopen en hij ziet eigenlijk alleen maar lieflijkheid.
En welwillende kneuterigheid.
Het is allemaal heel onschuldig. Hij zoomt niet in op de lelijkheid. Hij wil alleen maar de dingen zien die hem ontroeren. En ik vraag me af of zoiets nog lukt als je nu met een camera rond gaat lopen. Volgens mij kunnen we niet meer op die manier naar onszelf kijken.
Sterker nog, we kunnen ons niet meer op die manier gedragen. We zijn te camerabewust geworden.
Die hele opzet van Haanstra, om gewoon vast te leggen wat hij om zich heen ziet, dat is eigenlijk helemaal geen journalistiek uitgangspunt voor een documentairemaker. Maar dat vind ik er juist zo leuk aan. Alleman is een tijdscapsule. Je kunt zien hoe het toen was en je kunt ook zien dat veel dingen hetzelfde zijn gebleven. Het strand lijkt in onze tijd misschien minder preuts, maar toen ik tien was heb ik zelf ook nog met een handdoek om mijn middel staan klooien bij het omkleden.
Die strandbeelden staan in ons collectieve geheugen gegrift. Het Nederland van Alleman. Maar ook de properheid, het stoepje dat schoongeveegd moet worden. De lijn gaat terug tot de schilderkunst van de Gouden Eeuw.
Johannes Vermeer heeft daar natuurlijk aan bijgedragen. En Jacob Cats, de zedenmeester, dat was een beetje de Simon Carmiggelt van de zeventiende eeuw. Hij werd ‘Vadertje Cats’ genoemd. Carmiggelt had ook iets vaderlijks: kritisch, maar hij zou je nooit echt onderuit schoppen. Dat doet een vader niet, die corrigeert hooguit. Hij zegt dat je je stropdas recht moet doen, maar hij gaat niet aan je das trekken. Dat is meer iets voor de generatie daarna, die wilde de das helemaal door de shredder halen. Alleman is gemaakt vlak vóór de tijd van de grote veranderingen. Het taboe op de Tweede Wereldoorlog was er ook nog. Dat blijkt ook uit een van de meest markante scènes…
Op een gegeven moment zien we een buste van Hitler op de vlooienmarkt van het Waterlooplein en er ontstaat een discussie op straat. ‘Wat die man ons toch allemaal heeft aangedaan’.
‘Verschrikkelijk, meneer. Alles komt weer terug’.
‘Maar mevrouwtje, dat is toch alweer jaren geleden.’
‘Jaagt hij je klanten niet weg?’ ‘Nee hoor, ze komen er juist op af.’ Dat is dan weer de koopman.
En Haanstra reageert er zelf ook op. Dat is het enige moment waarop hij als maker ingrijpt en boven zijn film gaat staan. Hij monteert er concentratiekampfoto’s door.
En foto’s van mensen die worden weggevoerd. Dat vind ik misschien nog wel gewaagder. In 1963 was zoiets nog niet vanzelfsprekend. Het is ook een van de weinige momenten in de film die echt spannend zijn, omdat je benieuwd bent naar wat die mensen op het Waterlooplein tegen elkaar zeggen. Wij gingen onze oren spitsen om te horen wat die Hitler-kop in die tijd losmaakte. Omdat het nog zo vers was.
Er hangt een bedompte sfeer in Alleman. Een motregen.
We kijken altijd met sjablonen naar een andere tijd. Wanneer we een film uit 1963 zien, gaan er meteen allerlei radertjes in ons hoofd draaien. Dan komen er historische gebeurtenissen naar boven, zoals de moord op Kennedy. En dan heb je de film dus al gekaderd. De mensen die door Haanstra werden gefilmd hadden net zo weinig overzicht over hun eigen tijd als wij nu. Wij kunnen wel denken dat we precies weten hoe zij toen dachten, maar dat is slechts op basis van een constructie die we achteraf gemaakt hebben, en die misschien helemaal niet klopt. Die mensen wisten toen nog niet dat een paar jaar later de oliecrisis zou uitbreken, of dat de Koude Oorlog weer heviger zou worden. Al die dingen waren nog niet gebeurd, maar wij projecteren ze wel op die onschuldige, bedrukte koppies. Terwijl die mensen hun eigen tijd misschien wel als heel vrij ervoeren.
Stel dat het je lukt om in deze tijd een Alleman te maken, is het dan nog mogelijk om mensen naar de bioscoop te lokken met een film die hen een spiegel voorhoudt?
Geen hond wil dat zien. En misschien is het ook helemaal geen deugd om daar behoefte aan te hebben. Misschien is het wel een teken van luiheid en stilstand, dat je alleen maar herkenning wil. Tegenwoordig biedt de televisie meer herkenning dan goed voor ons is, in realityseries, soaps en infotainment. Het bieden van herkenning wordt niet meer als de taak van een documentairemaker gezien. Dat is ook terecht.
De documentairemaker van nu gaat op zoek naar mensen in extreme situaties.
Of naar zaken die aan de kaak moeten worden gesteld.
Dat heeft Haanstra nooit gedaan. Daar was hij veel te mild voor.
Haanstra was een chroniqueur. Zo zie ik mezelf ook wel een beetje. Geert Mak schreef ooit: ‘journalistiek is de eerste fase van de geschiedschrijving’. Ik las die woorden toen ik Nederlands studeerde en toen dacht ik: dat wil ik ook. Het hier en nu beschrijven zodat een historicus het later als een bron kan gebruiken. Dat is natuurlijk anders dan wat een kunstenaar doet. Een kunstenaar is helemaal niet geïnteresseerd in het krijgen van overzicht.
Dat kun je nu wel zeggen, maar jij bent het allebei. Hoe houd je dat in balans?
Als ik dat in detail uitleg snij ik mezelf in de vingers. Het is het verschil tussen enerzijds het wonder aanschouwen en terugbrengen tot iets verklaarbaars, en anderzijds het wonder intact laten, of zelfs vergroten. Op enkele momenten in de films van Haanstra vallen die twee dingen samen.
Haanstra zegt in het begeleidende interview dat hij met hetzelfde materiaal ook een heel ander verhaal had kunnen vertellen. Hij blijft nieuwsgierig, en kapselt zijn werk niet in met een vooraf geformuleerd oordeel.
Het getuigt van vakmanschap om je manier van kijken aan de ene kant dwingend te laten zijn, maar om aan de andere kant te herkennen wanneer je er zelf te veel tussen gaat zitten. Daarin heb ik nog veel te leren.
Om jezelf uit het proces te halen.
Ja, zodat de kijker zelf uitmaakt wat hij met een werk kan. Hoe meer er open blijft, hoe interessanter het wordt- mits de kaders die je stelt genoeg richting geven. Je moet je eigen vondsten niet uitleggen. Denken in vondsten is al gevaarlijk. Waar hadden we het eigenlijk over?
Het is al moeilijk om erover te praten.
Dat moet je eigenlijk ook niet doen. We moeten er niet over praten.