Essay gepubliceerd in het aprilnummer van Filosofie Magazine, ter gelegenheid van de Maand van de Filosofie:
Het is geen taboe meer om over je mislukkingen te vertellen. Integendeel, je kunt er goede sier mee maken. Zolang het gestuntel maar een illustratie is van je latere succes, constateert Maurice van Turnhout.
‘You gotta make way for the Homo Superior!’ zingt David Bowie in zijn lied ‘Oh! You Pretty Things’ (1971). Refereert Bowie daarmee ook aan zichzelf, als een van de godenzonen van de rockmuziek?
Bowie, het grote mysterie. Ineens was hij daar, de briljante zanger, musicus en acteur, met spandex-outfit en al uit het voorhoofd van Zeus losgeweekt. Zijn talent voor performance was hem aangeboren. Als knaap verbaasde Bowie zijn pantomimeleraar al met zijn natuurtalent. Toch?
Docent Lindsay Kemp moet even nadenken als hem in de BBC-documentaire David Bowie: Finding Fame (2019, Francis Whately) wordt gevraagd naar de eerste stapjes van Bowie als mimespeler. Dan zegt Kemp met zoetgevooisde stem: ‘He was a lot of shit.’ De toekomstige Thin White Duke stond maar wat tegen een denkbeeldige glazen plaat te duwen, het was werkelijk geen gezicht.
Finding Fame ontrolt zich als een kroniek van mislukkingen, uit een periode waarin David Robert Jones nog lang geen David Bowie was, maar een stuntelende knaap met een Beatles-kapsel. Toen Jones in 1965 met zijn bandje The Lower Third een demo opnam, werd in een BBC-rapport opgetekend dat hij er ‘niet bepaald uit sprong’. En de vernederingen volgden elkaar op, de ene afgang na de andere – tot Bowie uiteindelijk definitief doorbrak met Space Oddity (1969).
Er gaat een troostende werking uit van Finding Fame. Je accepteert toch makkelijker dat je een fout maakt op werk of school als je weet dat ook David Bowie de nodige uitglijders op zijn naam heeft gezet. Bovendien biedt die wetenschap hoop voor de toekomst. Als Bowie ooit geen Bowie was, maar net zo’n stuntelaar als jijzelf, dan ligt er voor jou misschien ook nog wel succes in het verschiet!
Lees verder op filosofie.nl!