In 1969 brak New Hollywood definitief door, met de verschijning van Dennis Hoppers Easy Rider. Eindelijk was er een Amerikaanse studiofilm waarin de acteurs leken op de hippe jonge mensen die je buiten op straat tegen kon komen.
Zo was de 29-jarige actrice Karen Black te zien als prostituee ‘Karen’. In één van de meest beruchte scènes nemen Hopper en Peter Fonda haar samen met collega-lichtekooi ‘Mary’ (Toni Basil) mee naar een kerkhof, waar het viertal LSD inneemt. Voor alle vier is het een bad trip, die door de religieuze symbolen op het kerkhof het karakter krijgt van een biecht. Om deze scène zo authentiek mogelijk te spelen slikten Hopper en Fonda natuurlijk echte LSD. Karen Black hield het bij een placebopilletje. Naar eigen zeggen moest ze niets hebben van drugs. Bovendien: wat was je waard als actrice, als je zo’n trip niet kon bereiken met de speltechniek die je had geleerd? Als goede Stanislavski-leerling viel Black terug op emotional memories. Ze smeet haar schoenen in de lucht, maakte een rondedans, en bekende vervolgens snikkend aan Hopper: ‘I always wanted to be pretty’. Veel tegenspel kreeg ze niet, want de egomane Hopper had het te druk met op zichzelf te trippen.
Karen Black, het meisje dat knap wilde zijn, overleed afgelopen donderdag op 74-jarige leeftijd. Sinds Easy Rider gold ze als een sleutelfiguur van New Hollywood. Hoppers film was in veel opzichten opgeblazen en zelfgenoegzaam, maar hij maakte wel de weg vrij voor beter werk – ook voor Karen Black. Ze groeide binnen een paar jaar uit tot een character star, de ideale filmster voor een nieuw Hollywood zonder filmsterren. Ter voorbereiding op haar rol in The Day of the Locust (1975) had Black haar voorgangsters, de vrouwelijke filmsterren uit de jaren 1930, intensief bestudeerd. Ze vertrouwde Roger Ebert toe:
I couldn’t have been an actress in the 1930s. My face moves around too much. Those movies were more like two-dimensional. They were moving paintings. Garbo, for example today, she’d look a little narcissistic. The new movies are more three-dimensional. The audience feels it can move around the actors. I’ve seen films so three-dimensional that if an actor doesn’t believe for an instant – you can see it.
Driedimensionaal of niet, ook in de new movies van de jaren zeventig speelde Black nog vaak tweede viool ten opzichte van de mannelijke sterren. Ze was in zekere zin getypecast. Black was een opvallende, sensuele verschijning, maar uitgerust met een nogal ongebruikelijk gezicht: katachtige ogen en een grote mond, en ze loenste een beetje omdat ze gewend was in het dagelijks leven een bril te dragen. Kwam het door die loensende blik dat Black vaak werd gecast als een dommige vrouw? Hoe het ook zij, ze keek nooit op haar personages neer. Black gaf zich met huid en haar over aan de rol die ze moest vertolken, en ze speelde die altijd met humor, warmte en vitaliteit. Onder de domheid die veel van haar rollen voorschreven blijft altijd haar intelligentie voelbaar – niet omdat Black slinks naar het publiek knipoogt (‘ik ben zelf eigenlijk slim’), maar omdat ze intuïtief begrijpt wat haar personages drijft. Doordat ze op zo’n vloeiende manier haar impulsen volgt, blijft haar spel fris en tegelijkertijd vol herkenning. Zelfs als het personage fragiel is, zit er toch kracht achter, omdat Black als actrice zo compromisloos was.
Oscar-nominatie
Black werd in 1939 geboren te Park Ridge, Illinois, als Karen Ziegler. Ze nam acteerlessen bij Lee Strasberg in New York, en promoveerde in 1965 van off-Broadway naar on Broadway. Als artiestennaam nam ze de achternaam van haar eerste echtgenoot aan. Er zouden daarna nog drie echtgenoten volgen. Blacks eerste grote filmrol was in Francis Ford Coppola’s You’re a Big Boy Now (1966), maar pas in Easy Rider sprong ze er echt uit.
Het jaar daarna overtrof Black die prestatie in Five Easy Pieces (1970, Bob Rafelson), als serveerster Rayette Dipesto, een meisje met een lijzig Arkansas-accent en het haar in een suikerspin. Rayette is het soort personage dat vaak – ook nu nog – als een soort clowntje wordt gebruikt in Hollywood-films: een vrouw die de afwas doet bij platen van Tammy Wynette en die braaf haar kerel aanmoedigt bij het bowlen. Rayette’s kerel is Bobby Dupea (Jack Nicholson), een briljante man die een carrière als concertpianist heeft laten schieten om zijn muzikale familie een hak te zetten. Rayette is verkikkerd op Bobby, maar haar aanhankelijkheid maakt hem nog onrustiger dan hij al is. Bobby bedriegt Rayette met zijn eigen schoonzus, een vrouw die even begaafd is als hijzelf, en die een grotere intellectuele uitdaging voor hem vormt. Als karakterstudie draait Five Easy Pieces helemaal om de Existentialistische Anti-held Nicholson, en Karen Black opereert nadrukkelijk in zijn schaduw. Gedurende de film wordt Rayette telkens opnieuw afgewezen en heroverd door de twijfelende Bobby. Pas in de laatste scène laat hij Rayette – schijnbaar definitief – achter bij een benzinestation. Regisseur Rafelson was bang dat Black te slim was om de wat simpele Rayette neer te zetten, maar de actrice maakte zich daar geen zorgen over: ‘When you say action, I’ll just stop thinking’. Black kreeg er een terechte Oscar-nominatie voor, en Nicholson gaf haar de vrouwelijke hoofdrol in zijn regiedebuut Drive, He Said (1971).
Altman en Sluizer
In The Outfit (1973, John Flynn) moest Black kiezen tussen de maffia en haar wraakzuchtige minnaar Robert Duvall; in The Great Gatsby (1974, Jack Clayton) was ze te zien als Fitzgeralds gedoemde Myrtle Wilson, en ze bracht de tragiek van het personage goed over – het enige vrouwelijke personage in het verhaal dat een rauwe levenslust bezit, en uitgerekend zij legt het loodje; en in Alfred Hitchcocks laatste film, de zwarte klucht Family Plot (1976), was ze te zien als juwelendief Fran, partner in crime van de geil grijnzende William Devane. Hitchcock wilde aanvankelijk Faye Dunaway voor de rol, een actrice die naadloos aansloot bij de galerij klassieke Hitchcock-heldinnen van weleer. Tijdens de opnamen boterde het niet echt tussen Black en de Master of Suspense. Zij beweerde dat Hitchcock had geprobeerd haar een tongzoen te geven. In latere jaren haalde Black meer rooskleurige herinneringen op. Zo vertelde ze dat Hitchcock haar vaak probeerde te verrassen met limericks vol moeilijke woorden, om haar woordenschat te testen.
Voor Robert Altman speelde Black in twee films: de mozaïekfilm Nashville (1975), als de matig getalenteerde country-zangeres Connie White (meer Lynn Anderson dan Tammy Wynette), en het toneelmatige, sterk geacteerde Come Back to the Five and Dime, Jimmy Dean, Jimmy Dean (1982), als Joanne (voorheen Joe). De geest van de jaren 1970 was inmiddels verdampt, en Black werd uit noodzaak een ‘cult-actrice’. In de jaren 1980 was het vooral horror wat de klok sloeg, in de smaken ernstig en ironisch, en alles daar tussenin. De makers van low-budget horror kregen snel door hoe je de expressieve Karen Black met een beetje make-up in een heks of vampier kon transformeren. Zelf begon ze ook te transformeren: door plastisch chirurgische ingrepen kreeg Black steeds meer een onnatuurlijk katachtige aanblik, terwijl ze eigenlijk van nature al katachtig was.
Verder zat Karen Black nog in twee films van onze eigen George Sluizer: de Britse productie Crimetime (1996), als een karikatuur van een door kijkcijfers geobsedeerde omroepbazin, en de infinito Dark Blood (1993/2012), als de eigenares van het motel waar Jonathan Pryce en Judy Davis logeren.