Eerder gepubliceerd op 1 augustus in Trouw:
In het Filosofisch elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Vandaag: hoe handel je bij de doodswens van jonge mensen?
In oktober stierf de zeventienjarige Milou, als eerste minderjarige die euthanasie kreeg wegens uitzichtloos en ondraaglijk psychisch lijden.
Veertien psychiaters schreven een kritische brief aan het Openbaar Ministerie: er kan een hellend vlak ontstaan wanneer de goede dood als ‘humane oplossing of zelfs behandeloptie voor wanhopige patiënten’ wordt ‘gepromoot’, zoals hun collega Menno Oosterhoff zou hebben gedaan in zijn contacten met Milou. Het OM besloot echter niet tot strafvervolging over te gaan.
Hoe ga je om met de hardnekkige doodswens van jonge patiënten als Milou? We kunnen hierover in algemene zin medisch-ethische opvattingen ontwikkelen, maar wat als in concrete gevallen de doodswens de ziekte ís en de ethiek op een grens lijkt te stuiten?
“Relativeringsvermogen ontbreekt bij mensen die bijvoorbeeld aan een zware depressie lijden”, zegt filosoof en schrijver Désanne van Brederode. “Zelfs als hen door hun naasten wordt voorgehouden dat ze over tien jaar misschien wel een fijne relatie of een zinvolle studie hebben en dan anders tegen het leven aan kijken, hebben ze daar geen boodschap aan; ze kunnen het leven enkel door de bril van hun huidige toestand bekijken.”
“Maar sowieso is relativeren voor minderjarigen moeilijker dan voor volwassenen. Voor veel pubers is het al schier onmogelijk om hun huiswerk te plannen, en daar kunnen ze ook niets aan doen, want uit neurologisch onderzoek blijkt dat het puberbrein nog niet volgroeid is.
“Op grond daarvan kun je dus concluderen dat een zeventienjarige nog niet toerekeningsvatbaar is, en om die reden laten we zeventienjarigen ook niet autorijden of alcohol kopen. Waarom dan geen leeftijdsgrens voor euthanasie bij psychische gevallen, tot je een leeftijd hebt bereikt waarop je brein dermate is volgroeid dat je je doodswens beter kunt relativeren?”
“De Nederlandse euthanasiewetgeving kent al leeftijdsgrenzen”, reageert Paul van Tongeren, emeritus hoogleraar wijsgerige ethiek in Nijmegen en Leuven. “Bij kinderen tussen twaalf en zestien moeten ouders of voogd toestemming geven. Maar welke leeftijdsgrens je ook in de wet zet, euthanasie blijft iets dat volgens de strafrechtelijke definitie niet mag, al zijn er bepaalde condities waaronder je er niet voor vervolgd zult worden.
“Volgens T.S. Eliot bestaan er twee soorten problemen: het ene type probleem vraagt om een oplossing en het tweede type vraagt om ermee te leren leven. De dood is een probleem van het tweede type, en als je euthanasie wettelijk wil regelen moet je niet pretenderen dat je probleemoplossend bezig bent. Euthanasie is geen behandeloptie, maar de erkenning van een mislukking.
“De Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding zit knap in elkaar, want die wet houdt het probleem intact: euthanasie blijft in het wetboek van strafrecht, maar er zijn omstandigheden waaronder je niet vervolgd zult worden.”
“Daarbij gaat het om gevallen waarvan de wetgever zegt: hoewel het in principe niet mag, is het begrijpelijk als je denkt dat je hier niet anders kunt dan iemand helpen doodgaan. Wanneer dat precies aan de orde is, dat kunnen alleen de individuen beoordelen die nauw bij de situatie betrokken zijn. Wanneer er dan een schrijnende casus in het nieuws komt, zoals met dit zeventienjarige meisje, kan de discussie niet gaan over wat er in de wet moet staan, maar of de omschreven condities hier van toepassing zijn. Maar daarover kunnen alleen diegenen spreken die erbij betrokken zijn.
“Om diezelfde reden moet je volgens mij ook geen harde leeftijdsgrenzen trekken. Je kunt toch niet zeggen: ‘je valt binnen de condities, maar je moet nog even wachten tot je oud genoeg bent.’ Om medische redenen kunnen soms zelfs pasgeboren kinderen geëuthanaseerd worden, na toestemming van de ouders of voogd.”
Van Brederode: “Ik bedoel het ook niet zo hardvochtig, eerder dat iemand bij gevallen van psychische nood wél het gegarandeerde vooruitzicht krijgt dat ze binnen een bepaalde periode geholpen wordt om te sterven. Uitzichtloos kan je het lijden dan niet meer noemen. Je geeft iemand met een doodswens de gelegenheid om naar de dood toe te leven.
“Kierkegaard schreef dat het besef van sterfelijkheid betekent dat je je leven op een bepaalde manier zin wil geven, want de tijd dringt. Als je sterfdatum vastligt, word je onder hoogspanning gezet om jezelf binnen die gegeven tijd te realiseren. En als je dan tóch tot de conclusie komt dat alles waardeloos en zinloos is, waarom gebruik je die vrijgekomen wachttijd dan niet om anderen te helpen?
“In zekere zin heeft Milou dat ook gedaan door onder andere een filmpje op te nemen dat vertoond werd in de talkshow Op1, en er komt ook met haar goedkeuring een documentaire over haar doodswens. Blijkbaar wilde zij het taboe rond de doodswens wegnemen, om leeftijdsgenootjes te helpen die met dezelfde problemen kampen.”
“Daarmee kreeg haar dood binnen de ervaring van zinloosheid tóch nog zin en betekenis, anders dan bij een geruisloze zelfdoding. Maar al die media-aandacht heeft iets paradoxaals: als je een doodswens hebt, ben je ervan overtuigd dat niets nog enige zin heeft, maar tóch laat je een verslag na.”
Van Tongeren: “Die ervaring van zinloosheid is iets heel ingewikkelds. Nietzsche beschrijft zinloosheid als een toestand waarin er geen verschil meer ervaren wordt tussen waar en onwaar, goed en kwaad, mooi en lelijk. Ik wil de ervaringen van anderen niet tekortdoen, maar echte, radicale zinloosheid zit zo diep dat het inderdaad nauwelijks voorstelbaar is dat je er nog wel verslag van wil doen om anderen te helpen.
“Iemand die door een diepe depressie was gegaan zei ooit tegen me dat hij naar de wijzers van de klok staarde en geen verschil meer zag als ze verschoven. Waarom zou je nog iets ondernemen als het geen verschil maakt wat je doet? Zo iemand is ding tussen de dingen geworden. Maar degene die zichzelf zíet als ding tussen de dingen, is meer dan zo’n ding. Lijden aan zinloosheid veronderstelt zicht op een zin die node gemist wordt. Wanhoop is misschien wel contact met een zin waar je niet bij kunt.”
Van Brederode: “Zelf liep ik ook een tijdje rond met een doodswens, vlak voordat ik zeventien werd. Het waren tropenjaren, ik werd vreselijk gepest. Soms beleefde ik die doodswens als een soort stem in mijn hoofd waar ik tegen vocht – heel beangstigend, alsof ik heen en weer werd geslingerd tussen een deel van mezelf dat wilde leven en een deel van mezelf dat er een eind aan wilde maken.
“Tijdens een wandeling vertelde ik mijn vader over die stem. Als priester had hij jarenlang de biecht afgenomen en hij keek nergens van op. Bijna als een fenomenoloog stelde hij me vragen, zonder een ondertoon van beschuldiging of peptalk: hoe klinkt die stem dan, op welke tijdstippen hoor je die stem, hoe breng je die stem tot bedaren? Het hielp mij enorm om dat doodsverlangen onder een microscoop te bestuderen en te beschrijven wat ik zag. Door mijn doodswens als interessant fenomeen te beschouwen haalde mijn vader paradoxaal genoeg het interessante er vanaf.”
Van Tongeren: “Na zo’n gesprek ga je niet meteen huppelend door het leven, maar je ervaart wél opnieuw verschil en betekenis – ook pijn en verdriet zijn immers zinervaringen, die te onderscheiden zijn van vreugde en blijdschap.
“Ik wil allerminst beweren dat betrokkenen bij een tragisch sterfgeval als dat van Milou niet weten waar ze over spreken, eerder dat we op dat gebied allemaal onwetend zijn. Het is vreselijk moeilijk om algemene regels te bedenken op basis van ons gebrekkige begrip van zinloosheid en zielepijn.”
In het Filosofisch Elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Lees hier eerdere afleveringen terug