CALL GIRL (regie: Mikael Marcimain).
Net als in de romans van Jan Guillou en Stieg Larsson wordt er in Call Girl achter de smetteloze façade van het Zweedse model gegluurd. De film is een dramatisering van een bordeelschandaal, dat plaatsvond in 1976.
Call Girl opent met een disclaimer waarin te lezen valt dat de historische werkelijkheid door de makers is ‘aangepast’ (ik moet hier afgaan op de Nederlandse vertaling uit het Zweeds). Wat ‘aangepast’ precies inhoudt, blijkt wel uit de controverse die Call Girl in Zweden heeft veroorzaakt. Filmmaker Mikael Marcimain (een reclamefilmer die debuteert als speelfilmregisseur) suggereert onder meer dat premier Olof Palme seks had met minderjarige prostituees. En aangezien de in 1986 vermoorde Palme zo ongeveer de patroonheilige is van de Zweedse verzorgingsstaat, schoot die aantijging bij veel van Marcimains landgenoten in het verkeerde keelgat. Palme wordt in de film enkel aangeduid als ‘de premier’, maar we weten precies wie de figuur is die in de eerste scène door een dwepende Amerikaanse beroemdheid wordt geïnterviewd.
Marcimain begint zijn film op twee sporen. Enerzijds vertelt hij het verhaal van rechercheur John Sandberg (Simon J. Berger), een agent die een prostitutiering in Stockholm op het spoor komt. Spilfiguur van dat netwerk is Dagmar Glans (Pernilla August), een opportunist die wordt afgeperst door haar eigen zoon (mogelijk een junk, want hij krabt illustratief aan zijn arm). Sandberg wordt steeds meer tegengewerkt door zijn superieuren, omdat Glans veel prominente politici tot haar clientèle rekent. De verkiezingen naderen, dus er mag geen vuiligheid boven water komen. Op klinische wijze zet Marcimain de modus operandi van de koppelaars, de politiemensen en de politici tegenover elkaar.
Tegelijkertijd volgt hij twee tienermeisjes, Iris (Sofia Karemyr) en Sonja (Josefin Asplund), weglopers die in een tehuis van jeugdzorg zijn geplaatst. Eigenlijk zijn Iris en Sonja twee doorsnee pubers: melig, verveeld, onverzoenlijk en hardleers (het beeld van een gebroken sigaret in Iris’ broekzak wordt een paar keer herhaald). Call Girl is van meet af aan in een doemsfeer gedompeld, omdat de kijker op zijn klompen aanvoelt dat de twee verhaallijnen op een gegeven moment samen gaan komen.
Naargeestig Zweden
In hun streven naar onafhankelijkheid trappen Iris en Sonja in de oudste val ter wereld. Surrogaatmoeder Glans weeft een web om de meisjes heen, dat op de volwassen kijker uiterst doorzichtig overkomt. Maar op de meisjes maakt het indruk genoeg. De wereld van Glans lijkt extra kleurrijk en aantrekkelijk omdat Marcimain in de eerdere scènes zo’n naargeestig Zweden heeft neergezet. Cinematograaf Hoyte Van Hoytema maakt net als in zijn vorige film Tinker, Tailor, Soldier, Spy dankbaar gebruik van het palet van de jaren zeventig (bruin, oranje, geel). Het is nog net geen ‘Instagram Cinema’, zoals de poster ons belooft; die verschoten Polaroid-kleuren zouden een te nostalgische aanblik bieden. Er zijn locaties gekozen in en rond de meest deprimerende architectonische monsters die er in Stockholm te vinden waren, het soort gebouwen dat in veel Europese landen – ook in Nederland – steeds vaker wordt afgebroken. Die gebouwen associeer je met bureaucratie en sociaaldemocratische soberheid (sober of somber, het is maar één letter verschil). Over tien jaar kan een film die zich in de jaren zeventig afspeelt alleen nog maar met CGI worden gerealiseerd.
Door de twee verhaallijnen zo onherroepelijk bij elkaar te brengen, suggereert Marcimain een verband tussen enerzijds het gedijen van het prostitutienetwerk, en anderzijds het softe gedoogbeleid in de jeugdzorg en de versoepelende seksuele mores. Tussen het nachtelijk vertier door praten de politici over een nieuw ontwerp voor een zedenwet, waarin het begrip incest wordt afgeschaft en de grensleeftijd voor seksuele meerderjarigheid wordt verlaagd. Hoewel Marcimain het zelf misschien anders ziet, is de film wel degelijk een aanklacht tegen ‘de jaren zeventig’. Laat je niet misleiden door valse tolerantie, lijkt de film te zeggen. Vertrouw je kinderen aan de overheid toe, en ze belanden in de prostitutie. Dat krijg je ervan als volksvertegenwoordigers zichzelf van elke morele verantwoordelijkheid ontslaan. Een tolerante cultuur leidt onvermijdelijk naar de doofpot.
Of je het daar nu mee eens bent of niet, Marcimain drijft zijn punt tot het uiterste door. Aan het eind van Call Girl is de paranoia compleet. Er is geen betrouwbare of onverdachte autoriteitsfiguur meer over, afgezien van rechercheur Sandberg en de machteloze welzijnswerkster in het tehuis (ze lijkt een beetje op de communebewoners uit Lukas Moodyssons Tillsammans). Het past niet in het plan van de film om de politici een menselijk gezicht te geven. Ze zijn technocraten die spreken in holle verkiezingsleuzen, en die alleen als mensen herkenbaar zijn door het zweet op hun voorhoofd en het lutherse, post-coïtale schuldgevoel dat even door hun ogen zwemt als ze van de meisjes afkruipen.
Strohalm
Gedurende de 2,5 uur die Marcimain voor zijn verhaal uittrekt verslapt de aandacht vooral als de heldinnen Iris en Sonja uit beeld zijn. Zij zijn de strohalm waar de kijker zich aan vastklampt; de film is te cynisch om in de goede bedoelingen van Sandberg te investeren, en door hun prille leeftijd wordt de meisjes automatisch meer veerkracht toegedicht. Ze hebben nog geen ‘volwassen’ belangen binnen het systeem.
Actrice Pernilla August heeft een geweldig moment als de hoerenmadam, wanneer zij door Sandberg en een oudere collega van moordzaken wordt verhoord. De collega heeft even tevoren een pasfoto van één van de prostituees bekeken, en hij heeft aan Sandberg opgebiecht dat hij haar wel aantrekkelijk vindt. Glans komt binnen en voelt dat er iets in de lucht hangt. Ze valt meteen in haar rol van koppelaar. Glans houdt de pasfoto’s van de verdachte meisjes als een waaier uit een catalogus aan Sandbergs collega voor, en kiest precies het meisje voor hem uit dat hij zelf aan Sandberg had aangewezen. Het is Glans’ verdorven ambacht om te weten wat de man wil, en daar is ze trots op. Dit moment plaatst haar hele personage in perspectief. Het spel is over de hele linie van een vlekkeloos naturel.
Call Girl is een genadeloze, beklemmende film, die veel kijkers tegen de haren in zal strijken. Maar het is een uiterst bekwaam debuut, consequent van visie. Aan de jaren zeventig – als uitloper van de beloftevolle jaren zestig – zullen we nog lang ambigue gevoelens overhouden, en dat maakt het decennium tot een toetssteen. De glam rock van David Bowie en de disco van de Bee Gees doen het in ieder geval nog steeds uitstekend in de bioscoop.
Call Girl. 2012, Zweden / Noorwegen / Finland / Ierland, 140 min., kleur. Regie – Mikael Marcimain; Productie – Mimi Spang; Scenario – Marietta von Hauswolff von Baumgarten; Camera – Hoyte Van Hoytema; Montage – Kristofer Nordin; Production design – Lina Nordqvist; Kostuums – Cilla Rörby; Muziek – Mattias Bärjed; Met: Pernilla August (Dagmar Glans), Sofia Karemyr (Iris Dahl), Simon J. Berger (John Sandberg), Sven Nordin (Glenn), David Dencik (Aspen Thorin), Ruth Vega Fernandez (Sasja Mintze), Josefin Asplund (Sonja Hansson), Magnus Krepper (Premier), Kristoffer Joner (Sören Laurin-Wall).