Eerder gepubliceerd op 21 juli in Trouw:
In het Filosofisch elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Vandaag: bestaat er een kloof tussen stad en platteland?
Jaar na jaar komt uit kiezersonderzoeken naar voren dat plattelanders zich ondervertegenwoordigd voelen in politiek Den Haag. Politici van onder andere BoerBurgerBeweging (BBB) beweren zelfs dat er een diepe kloof gaapt tussen stad en platteland. Plattelanders en stedelingen zouden nauwelijks nog dezelfde taal spreken.
Is de culturele kloof tussen stad en platteland reëel, en speelt die daadwerkelijk een rol in de boerenprotesten tegen het stikstofbeleid? Zo nee, hoe kom je dan van dat kloofdenken af?
Gert-Jan van der Heiden, hoogleraar metafysica aan de Radboud Universiteit, vindt de kloof tussen stad en platteland sterk overdreven: “In Nederland bestaan toch sowieso geen echte steden? Istanbul, dát is een stad, daar kan je een uur reizen en dan ben je in een andere wijk. In Amsterdam sta je na een uur reizen al middenin de polder. Die kloof is dus vooral politiek handig om stemmen te genereren voor partijen als BBB.”
“Het boerenprotest heeft meer te maken met een belangenconflict dan met culturele verschillen. Boeren mochten heel lang hun gang gaan in een politieke constellatie waarin alles gericht was op groei, en nu moeten ze zich ineens voegen naar een overheid die zich aan Europese stikstofregels heeft gecommitteerd. En dat pikken ze niet.”
Ook Paul van Tongeren, Denker des Vaderlands, denkt dat er vooral sprake is van een belangenstrijd. “De naam BoerBurgerBeweging impliceert dat de partij boeren en burgers bijeen wil brengen”, zegt hij, “maar daarmee suggereert de partij dus een onderscheid tussen boeren en burgers. Zijn boeren niet ook burgers, leden van de politieke gemeenschap? Die framing is onderdeel van een al langer bestaande ontwikkeling die ik ‘ont-burgering’ noem. We zijn steeds minder bezig met het algemeen belang van de samenleving, en steeds meer met particuliere, groepsgebonden belangen.”
Volgens Van Tongeren begon de ‘ont-burgering’ met de pragmatische politiek van D66 en het afschudden van de ideologische veren door de PvdA in de jaren negentig. “Sindsdien spreken politici niet meer over burgers, maar over ‘de mensen in het land’, waarvoor zij dan problemen moeten oplossen. Natuurlijk kunnen niet alle problemen van de mensen in het land worden opgelost. De groep die bediend wordt is vaak de groep met de sterkste lobby. Zo ontstaat er een tweedeling tussen tevreden individuen die hun zin krijgen en ontevreden individuen die hun zin niet krijgen, en die tweedeling is volgens mij sterker dan de kloof tussen stad en platteland. Daardoor ontstaan ook de merkwaardigste coalities. Demonstrerende boeren krijgen steun van andere groepen ontevreden mensen, zoals de anti-vaxxers, mensen die normaal gesproken helemaal niet samen met hen zouden optrekken.”
Van der Heiden: “Dat er wel degelijk concrete culturele verschillen tussen stad en platteland bestaan lijkt me overigens evident. De stedelijke cultuur is meer individualistisch, de plattelandscultuur is meer gericht op de gemeenschap. Op het platteland zijn mensen bijvoorbeeld gewend om elkaar te groeten, in steden is dat minder gebruikelijk. Als je dan van stad naar platteland verhuist, of andersom, zal je die verschillen zeker ervaren.”
“In de filosofie zie je het verschil tussen het denken van Martin Heidegger, als filosoof van het platteland, en Walter Benjamin, als filosoof van de stad. Heidegger beschouwt worteling als iets waardevols, hij verheerlijkt de kleine gemeenschap. Benjamin vereenzelvigt zich juist met de figuur van de flaneur, de observerende stadswandelaar die zich nergens mee engageert. Deze denkers schrijven vanuit een radicaal andere ervaring van hun leefomgeving. Maar of je de sociale onrust rond het boerenprotest in zulke termen moet begrijpen, dat betwijfel ik ten zeerste.”
Van Tongeren: “Aristoteles schrijft in zijn Ethica Nicomachea dat een gemeenschap zowel vriendschap als recht nodig heeft om te kunnen functioneren. Er moeten affectieve, vriendschappelijke banden tussen de leden van de gemeenschap bestaan, maar ook regels en afspraken. Hoe hechter de banden, hoe minder regels er nodig zijn.”
“Bij het boerenprotest kan je vaststellen dat de staat aanvankelijk veel te laks is geweest met het handhaven van de regels. Maar wat het affectieve aspect betreft: het overgrote deel van de Nederlandse bevolking is stedeling, hoe goed kennen zij de boer nu eigenlijk? De geografische afstand tussen stad en platteland is weliswaar niet groot in Nederland, maar de beleefde, gevoelde afstand wel.”
Volgens Van Tongeren is die afstand niet zozeer te wijten aan een culturele kloof, maar aan het gegeven dat het boerenbedrijf ‘abstract’ geworden, door de geglobaliseerde, kapitalistische manier waarop landbouw en veeteelt tegenwoordig zijn ingericht. “Een enkeling komt wel eens in een landwinkel of op een boerencamping, maar de meeste mensen zijn nog nooit op een boerderij geweest. Langs de snelweg zie je enkel grasland, dat gemaaid wordt om als voer te dienen voor onzichtbare koeien in megastallen. Het eindproduct zie je alleen verpakt in de supermarkt, en dan blijkt het ook nog eens uit Venezuela of Colombia te komen.”
Als de culturele kloof tussen stad en platteland een overdrijving is, wat doe je dan tegen het kunstmatig in stand houden van dat onderscheid? “Dat is niet eenvoudig,” erkent Van der Heiden. “Natuurlijk bestaan er culturele verschillen tussen stad en platteland, maar blijf je die verschillen tegen elkaar uitspelen in de vorm van een conflict, of overstijg je ze met een gesprek? Voor dat laatste zouden filosofen van de hermeneutische stroming pleiten, zoals Hans-Georg Gadamer en Hannah Arendt.”
“Ik weet het, dat klinkt allemaal heel vroom. Zeker nu. Demonstrerende boeren hebben er baat bij om een irreële culturele kloof in stand te houden, want als het tot een gesprek komt sluiten ze misschien per ongeluk een compromis, en dat willen ze niet. Toch is die open gesprekshouding de enige houding waarmee je als samenleving verder kunt komen.”
Van Tongeren: “Daar sluit ik me volledig bij aan. Zodra je over stereotypen van stedelingen en plattelanders spreekt, vernietig je de pluriformiteit, de nuances die minstens zo belangrijk zijn als het onderscheid. Naast de demonstrerende boeren zijn er bijvoorbeeld ook biologische boeren met een alternatieve aanpak. Er zijn meerdere andere groepen boeren dan alleen de groep blokkeerboeren, maar door de nadruk op extreme posities dreigen we die over het hoofd te zien.”
Martin Heidegger (1889-1976) trok zich het liefst terug in zijn berghut te Todtnauberg in het Zwarte Woud. Om zich af te zetten tegen de moderniteit verheerlijkte hij de boerenstand, in lijn met de Duitse romantische traditie. Aan boeren dichtte hij zelfs een bijzonder soort wijsheid toe. Boeren stonden volgens Heidegger dichter bij het wezen van het bestaan, en daarom kon je filosofie ook het beste als een soort boerenarbeid benaderen: ‘dichtbij, geworteld in de grond’. Met lede ogen zag Heidegger aan hoe de traditionele landbouw veranderde in een ‘gemotoriseerde voedingsindustrie’. Zijn wantrouwen jegens de moderniteit voerde hem uiteindelijk naar Hitlers nationaalsocialistische partij.
Walter Benjamin (1892-1940) was daarentegen een stadsmens. Geïnspireerd door de gedichten van Charles Baudelaire verhief Benjamin de figuur van de flaneur, de doelloze stadswandelaar, tot sleutelfiguur van de moderniteit: een weliswaar ontworteld, maar ook zelfbewust individu. Tijdens zijn eigen flaneurswandelingen door Parijs observeerde Benjamin de architectuur en het sociale verkeer van de stad. Tot zijn dood schreef hij aan ‘Das Passagen-Werk’, een uitputtende studie van het ontstaan van de moderne Parijse stadscultuur in de negentiende eeuw. Daarbij schonk Benjamin speciale aandacht aan overdekte winkelcentra, die waren ontworpen om de aandacht van de flaneur te trekken.