Terwijl ik dit stukje schrijf is Sven Kramer op de televisie. Hij heeft zojuist de gouden plak gewonnen. Tegenover de camera’s van de NOS doet Kramer een bekentenis: aan het begin van een tijdrit wenst hij altijd dat hij op het laatste moment nog ergens anders naar toe mag, of dat de wedstrijd wordt afgeblazen, zodat hij niet hoeft te schaatsen. Dat lijkt me niet zo vreemd. De prestatiedruk waar Kramer onder leeft moet enorm zijn: iedereen weet dat hij voor goud gaat, en als hij ‘slechts’ zilver haalt zijn de supporters teleurgesteld.
Hoe was dat voor Philip Seymour Hoffman, een acteur op Olympisch niveau? Heeft prestatiedruk er toe geleid dat hij is geëindigd met een naald in zijn arm? Of bezondig ik me nu aan psychologie van de koude grond? Ook Hoffman ging voor goud, elke keer weer. Misschien niet eens uit competitiedrang, maar in ieder geval om aan zijn eigen torenhoge standaarden te voldoen. Toen Hoffman begin jaren negentig in New York auditie deed voor Ivo van Hove, wees de Vlaamse regisseur hem met pijn in het hart af: ‘Ik had faalangst om hem te regisseren, zo goed was hij.’
Nog steeds ben ik kwaad dat Philip Seymour Hoffman dood is. Aanvankelijk was ik even boos op hemzelf, omdat hij nu eenmaal zelf die fatale naald in zijn arm had gestoken. Daarna schaamde ik me voor die eerste reactie. Compassie was meer op zijn plaats. Mijn woede verdween niet, maar werd minder gericht. Ik was nu vooral kwaad omdat er iets moois was verdwenen, iets wat nooit meer terug zou komen.
Het staat voor mij buiten kijf dat Philip Seymour Hoffman een van de grote character stars van onze tijd was. Zijn bereik strekte zich uit van de warme vaderlijkheid van Spencer Tracy tot de gevaarlijke breekbaarheid van Robert De Niro. En vaak kon hij die twee kanten van zijn bereik binnen één rol laten zien. Hoffman heeft een griezelig onberispelijk rollenrepertoire nagelaten. Het voelt als onbegonnen werk om al zijn belangrijke rollen er in een kort stukje doorheen te jagen. Daarom wil ik me concentreren op mijn twee favoriete Hoffman-rollen, die – niet toevallig – allebei zijn geschreven en geregisseerd door Hoffmans brother Paul Thomas Anderson.
Tederheid
In Boogie Nights (1997) is Hoffman te zien al Scotty J, de geluidsman van een groep mensen die in een intieme familiesfeer pornofilms produceert. Scotty is een beetje de zuiger van de familie, iemand die gedoogd wordt. Met zijn lange, vettige haar en bleke, mollige armen is hij niet zo fysiek aantrekkelijk als de anderen, maar hij is misschien wel de meest hartstochtelijke. Scotty ontwikkelt een crush op de strikt heteroseksuele held van het verhaal, pornoster Dirk Diggler (Mark Wahlberg). Om Dirks aandacht te trekken gaat hij hem imiteren, zijn bewegingen spiegelen. Uiteindelijk raapt Scotty de moed bij elkaar om Dirk op de mond te kussen, maar dat wordt natuurlijk niet op prijs gesteld. Als hij alleen in zijn spiksplinternieuwe sportwagen zit, geselt Scotty zichzelf door de woorden ‘I’m a fuckin’ idiot’ als een negatieve mantra te herhalen.
En daar zit Hoffmans kracht. Eigenlijk zou ik Scotty een pathetische figuur moeten vinden, de hopeloos verliefde die zichzelf als slaaf aan zijn aanbedene wil verkopen. Door Hoffmans spel wordt Scotty echter zo levensecht dat hij elke keer weer mijn hart breekt. Omdat Hoffman het lijden van Scotty zo goed heeft begrepen en doorleefd, verleent hij dat lijden een soort noblesse. Of toch in ieder geval een soort tederheid, die Scotty verlost uit de sfeer van het karikaturale.
‘Save me from the ranks of the freaks who suspect they can never love anyone,’ zingt Aimee Mann op de soundtrack van Magnolia (1999), Andersons volgende film. Vanwege zijn fysiek werd Hoffman regelmatig gevraagd om dergelijke zelfhatende freaks te spelen. In Magnolia is hij als verpleger Phil Parma een ander soort figuur. Phil draagt de naam van een ham, maar eigenlijk is Hoffmans rol de minst hammy vertolking in een film vol showstoppers, waarin personages voortdurend op spectaculaire wijze exploderen en imploderen.
Phil Parma is op zoek naar de zoon van zijn aan kanker stervende patiënt Jason Robards. Phils ogen lijken permanent een beetje vochtig, en zijn mond staat vaak half open, waardoor hij verbazing en verwondering uitdrukt. Op een gegeven ogenblik kust hij Robards kort en heftig op het voorhoofd. Phil is eigenlijk te gevoelig voor zijn veeleisende werk, maar zou hij het zonder die gevoeligheid wel zo goed kunnen doen? Van de meeste personages in Magnolia kun je tijdens het kijken van de film een beknopte biografie in elkaar puzzelen, maar over Phil kom je eigenlijk niets te weten. Leven zijn eigen ouders nog? Valt hij op vrouwen of op mannen? Wie is hij?
Een apotheose krijgt het personage ook niet. Phil is in alle opzichten een dienstbare figuur. Op het meest dramatische moment van zijn verhaallijn staat Phil in soft focus op de achtergrond, terwijl Tom Cruise (als de verloren zoon) recht op de camera hartverscheurend zit te snikken. En toch ben ik meer bezig met degene die de hereniging mogelijk maakte, dan met het spektakelstuk van de herenigde vader en zoon.
Vermomde Tom Cruise
Jaren later behaalde Hoffman een soort revanche op Cruise (in mijn ogen dan). In Cruise’s actiefilm Mission: Impossible III (2006) speelt Hoffman een energieke bad guy. Voor het verhaal is het nodig dat Cruise zich als de schurk vermomt, en daartoe vervaardigt Cruise met een hele knappe 3D-printer een Philip Seymour Hoffman-masker. Vanaf het moment dat Cruise het masker opzet, wordt de heldenrol dus even door Hoffman gespeeld. De afgelopen dagen is al vaak geschreven dat Hoffman opvallend buiten de A-lijst viel van knappe, sexy steracteurs, maar in deze film kon hij even een beetje in die rol kruipen door de vermomde Tom Cruise te spelen. Eigenlijk dus door te smokkelen. Het plezier waarmee hij dat doet is zichtbaar.
De integere, bescheiden, gevoelige werker, die er niet per se knap en flitsend uitziet, is ook in ons huidige cultuurlandschap een uitstervende figuur. Zonder Hoffman voelt dat landschap ineens veel kaler en armer.
Zou de peervormige Hoffman mij net zo hebben ontroerd als hij mooi was geweest? Mensen herkennen hun tekorten, en hun schaamte over die tekorten, beter in iemand die niet mooi is. Fysieke schoonheid reflecteert een harmonieuze wereld, hebben de klassieke filosofen er bij ons ingepeperd. Met andere woorden, als je naar Tom Cruise kijkt, weet je dat alles snor zit. Door zijn schoonheid ga je rustiger kijken. Maar als schoonheid zich vooral aan de buitenkant bevindt, is het een tijdelijke illusie die je het zicht belet op een andere, diepere werkelijkheid. En die diepere werkelijkheid, die schoonheid achter de voorgevel, was het domein van Philip Seymour Hoffman.
En misschien is dat ook wel de verklaring voor mijn woede: nu Philip Seymour Hoffman er niet meer is heb ik het gevoel dat ik een ambassadeur kwijt ben, iemand die voor mij sprak, iemand die mijn minder mooie kanten – de kanten waar ik liever niet over schrijf op mijn Facebook wall – zonder te oordelen aanschouwelijk maakte. Om die ambassadeur te zijn, voor mij en vele anderen, daar was naast talent ook grote moed voor nodig.