Eerder gepubliceerd op 23 juni in Trouw:
Terwijl de overheid zich terugtrok, werd een groter beroep gedaan op de burger zelf, ook in de ouderenzorg. Maar hoeveel liefde kan je van mantelzorgers vragen om het zorgstelsel overeind te houden? Twee filosofen geven antwoord.
“Ik wilde iemand van wie ik houd nooit pijn doen”, zei mantelzorger Twan Mensen afgelopen weekend in deze krant. Toch trapte hij na twintig jaar mantelzorgen zijn zorgbehoevende moeder tegen haar scheenbeen, waardoor een ziekenhuisopname nodig was. Volgens Veilig Thuis, meldpunt voor huiselijk geweld, komt mishandeling van kwetsbare ouderen steeds vaker voor als meer mantelzorgers overbelast raken.
De overheid wil dat ouderen ‘zelfregie’ houden, zodat ze zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen blijven wonen. Door bezuinigingen en personeelstekorten komt er echter veel intensieve zorg neer op de schouders van mantelzorgers.
Wat valt er filosofisch te zeggen over een samenleving die de liefde van mensen voor hun dierbare vader, moeder of partner aanboort om het zorgstelsel overeind te houden? Waar eindigt de liefde van de mantelzorger en begint de zorgplicht van de staat?
“Ooit hoorden zorgtaken bij vanzelfsprekende, reële gemeenschappen als de familie, het gezin, het dorp,” vertelt Paul van Tongeren, emeritus hoogleraar wijsgerige ethiek in Nijmegen en Leuven. “Die gemeenschappen waren gebaseerd op affectieve banden, en binnen families zijn dergelijke banden het sterkst.
“In de huidige liberale, individualistische samenleving worden we echter allemaal geacht onszelf te bedruipen. De gemeenschap – familie, gezin, kerk – neemt steeds verder af in betekenis, en oefent dus steeds minder zorgtaken uit. De verzorgingsstaat had als taak om voor mensen te zorgen die niet meer voor zichzelf kunnen zorgen. Maar de afgelopen decennia heeft de overheid de zorg vermarkt.”
“Met voldoende politieke wil is het praktische probleem van het personeelstekort makkelijk oplosbaar: betaal zorgpersoneel meer, of maak het voor asielzoekers makkelijker om in de zorgsector aan de slag te gaan. Nu vraagt de overheid ons echter om weer meer voor onze naaste ouderen te gaan zorgen, en eigenlijk kan dat dus niet.
“In een liberale, individualistische samenleving moet het individu namelijk hard werken en liefst ook carrière maken om volop mee te kunnen draaien. Daardoor kan de staat in zo’n samenleving niet zomaar ineens zeggen: wij hadden lange tijd de ouderenzorg tot taak, maar nu moet jíj weer voor je bejaarde moeder gaan zorgen.”
“Als je in deze samenleving niet alleen voor jezelf, maar ook voor een ander geacht wordt te zorgen, valt dat inderdaad amper te combineren,” beaamt Thijs Lijster, universitair docent kunst- en cultuurfilosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen. “Dat bleek tijdens de coronacrisis, toen mensen hun werk moesten blijven doen en daarnaast thuisonderwijs geven en pannetjes soep naar hun ouders brengen. Dat kan je alleen van mensen vragen als je het ook zo regelt dat er een standaard vierdaagse werkweek komt met behoud van salaris, anders is het weinig rechtvaardig.”
Van Tongeren: “Momenteel zitten veel mantelzorgers in een spagaat. Ze wíllen vanuit een natuurlijke behoefte wel zorgen, maar niet te veel, want anders moeten ze hun baan opzeggen, en zonder geld kunnen ze er ook niet op elk gewenst moment voor hun zorgbehoevende naaste zijn. Maar we kennen ook allemaal de deerniswekkende verhalen van ouderen die in het verpleeghuis in hun eigen urine moeten liggen. Misschien zullen er uiteindelijk tóch meer mensen opstaan die hun natuurlijke drang om te zorgen volgen door hun bejaarde vader of moeder in huis te nemen.
“Mantelzorg voor je ouders is te vergelijken met de manier waarop je ouders ooit voor jou hebben gezorgd – niet in de zin dat het één een verrekening van het ander is, maar in de zin dat het eenzelfde vanzelfsprekendheid kent. Als kinderen het zorgen voor hun ouders belangrijk genoeg vinden, nemen ze schade aan hun carrière of inkomen wellicht op de koop toe. In een samenleving die niet op dergelijke keuzes is ingericht wordt dat dan een extreme vorm van zelfopoffering.”
Lijster: “Mantelzorg doet weliswaar een beroep op de liefde van de mantelzorger, maar liefde is in wezen geen noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor zorg. Iemand kan heel veel van een zorgbehoevende ouder of partner houden, en tóch niet in staat zijn om die persoon de juiste zorg te bieden. Bovendien heeft de Franse filosoof Michel Foucault ons geleerd dat zorg hand in hand gaat met macht: de zorgbehoevende geniet macht omdat die wordt verzorgd, maar de zorgbehoevende is ook overgeleverd aan de macht van de verzorger. Dat is een delicate balans.
“Vaak wordt de zorg in huiselijke kring voor ouder of kind geïdealiseerd, als iets dat voortkomt uit liefde en daardoor inherent goed en harmonieus is. De werkelijkheid is meer ambivalent.
“Je moet die machtsrelatie tussen verzorger en zorgbehoevende dus niet met de mantel der liefde bedekken, want in het ergste geval kunnen er gewelddadige ontsporingen optreden. Zulke excessen gebeuren natuurlijk vaker in situaties waar mensen van één ander persoon afhankelijk zijn, zoals een mantelzorger. Als mantelzorger wil je niet dat instanties voortdurend met protocollen en controlemechanismen over je schouder meekijken, maar misstanden moeten wél gesignaleerd worden.”
Van Tongeren: “Zulke misstanden passen in een patroon: er wordt van mensen gevoelsmatig iets gevraagd wat ze systeemmatig onmogelijk gemaakt wordt. Liefde als voorwaarde voor mantelzorg kan je enkel verwachten als de samenleving je ook de gelegenheid biedt om uitdrukking te geven aan je natuurlijke aandrang om te zorgen. Wanneer het systeem mensen leert om die natuurlijke aandrang te negeren, kan je niet van ze verlangen dat ze ineens gaan mantelzorgen.”
Lijster: “Dat kapitalistische systeem ontkent in ieder geval veel onbetaalde arbeid die nodig is om de samenleving draaiende te houden. Feministische denkers als Nancy Fraser noemen dat ‘reproductieve arbeid’: allerlei vormen van zorg, zoals die van ouders voor hun kinderen en andersom, zijn als een onzichtbare bron waar het kapitalisme voortdurend uit put. Meeliften op de leefwereld, noemt Fraser dat.
“Ook in Nederland zijn vrouwen bovengemiddeld vaak mantelzorger. In de praktijk draaien veel vrouwen nu dus dubbele diensten: naast hun betaalde werk moeten ze óók zorgtaken doen, waaronder mantelzorg.
“En dat maakt mantelzorg zo zwaar, dat het structureel ondergewaardeerd wordt. Je kan aanspraak maken op subsidies en toeslagen, maar dat is geen vetpot. Ook professionele zorg wordt structureel onderbetaald, want zorgprofessionals werken vaak onbetaald over. Het hele systeem is erop ingericht dat zij uit liefde voor hun vak nét dat beetje extra doen om patiënten te helpen.
“Daarom zijn de stiptheidsacties van de zorg ook zo’n eyeopener: zorgprofessionals werken dan strikt het aantal uren dat in hun contract staat en geen minuut langer, en dan blijkt dus dat de hele zaak in elkaar stort. Van een mantelzorger kan je zelfs zo’n stiptheidsactie niet verlangen, laat staan een staking – want dan breng je je eigen vader, moeder of partner in gevaar.”
Filosofen als zorgvrager en mantelzorger
In 1889 beleefde Friedrich Nietzsche (1844 – 1900) een geestelijke ineenstorting. Na onderzoek werd hij opgenomen in een psychiatrische kliniek te Basel. De laatste elf jaar van zijn leven was Nietzsche niet meer in staat om voor zichzelf te zorgen, en nadat de hoop op verdere behandeling was opgegeven namen zijn moeder en zus de zorg over.
Schrijven was voor Nietzsche onmogelijk geworden. Zus Elisabeth werd later berucht omdat ze het intellectuele erfgoed van haar broer claimde en het zodanig verwrong dat de nazi’s ermee uit de voeten konden.
Simone de Beauvoir (1908 – 1986) was zelf mantelzorger. Tien jaar lang zorgde ze voor haar metgezel Jean-Paul Sartre (1905 – 1980), vanaf het moment dat zijn gezondheid verslechterde en hij langzaam blind werd. Af en toe wist Sartre aan De Beauvoirs strenge blik te ontsnappen en liet hij zich door vriendinnen voorzien van whisky en sigaretten. De Beauvoir schreef erover in La Cérémonie des adieux (Het afscheid).