Eerder gepubliceerd op 16 september in Trouw:
In het Filosofisch elftal legt Trouw een actuele vraag voor aan twee filosofen uit een poule van elf. Vandaag: dieren waar we last van hebben noemen we ‘ongedierte’, maar hoe houdbaar is dat begrip?
Zodra de avond valt scharrelen honderdduizenden exemplaren van de Rattus norvegicus, de bruine rat, door Parijs. Burgerbrigades doden de dieren met droogijs, zoals zaterdag in deze krant werd verslagen.
De Parijse dierenpartij wijst erop dat de rat gestigmatiseerd is. Uit onderzoek blijkt dat ratten veel eigenschappen gemeen hebben met dieren die we in leven laten en waarderen. ‘Ratten lachen zelfs als ze worden gekieteld’, schreef filosoof en dierenactivist Eva Meijer.
Waarom krijgen sommige dieren meer respect dan andere, en hoe houdbaar is de categorie ‘ongedierte’ eigenlijk?
“Ratten kunnen nog zo intelligent en gevoelig zijn, toch kan ik me prima vinden in de wijze waarop ze in Parijs met droogijs een zachte dood mogen sterven,” stelt filosoof en schrijver Désanne van Brederode. “Ze worden immers niet geruimd uit sadisme, maar omdat ze een bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Daar moet ik wel bij zeggen dat we deze indringers zelf uitnodigen door zoveel huisafval te produceren. Het terugdringen daarvan zou de allereerste maatregel moeten zijn.”
“Thuis heb ik overlast van motjes, ontstaan uit een bak noten die heeft staan rotten,” bekent Paul van Tongeren, Denker des Vaderlands. “Ik sla die beestjes dood, maar af en toe realiseer ik me dat het om levende wezens gaat. Als zodanig vertegenwoordigen ze een waarde die ik gemakkelijk over het hoofd zie wanneer ik ze enkel als ongedierte beschouw. In Zwitserland zag ik ooit hoe een visser een forel ving, het dier aankeek en Entschuldige Bitte zei, voordat hij het doodsloeg met een speciaal forellenhamertje.”
Dierenrechtenactivisten proberen met wetenschappelijke kennis van het zenuwsysteem van een dier duidelijk te maken dat een dier bepaalde gevoelens heeft, zegt Van Tongeren. “Maar ik hoef niet te weten dat een motje, forel of rat gevoelens heeft om te zien dat het een levend wezen is dat op zichzelf waarde heeft.”
Van Brederode: “Er schuilt willekeur in de manier waarop we bepaalde dieren als ongedierte bestrijden. Soms doden we zulke dieren op een manier die de natuur het beste nabootst, zoals wanneer we een kat in huis halen om op muizen te jagen. Heel natuurlijk, maar het lijden van de muis wordt er niet minder op. De andere keer kiezen we voor een snelle technologische methode die het lijden zoveel mogelijk beperkt, zoals dat droogijs bij ratten. Afhankelijk van het dier en de situatie vallen we bij onze morele keuzes dus soms terug op een romantisch idee van zuivere natuur, en soms op het technologische vooruitgangsverhaal van de verlichting. Een rare mengelmoes dus. Het zou mensen sieren als ze daar wat vaker bij stil zouden staan.”
Van Tongeren: “Dat eclectische denken wijst volgens mij op een laatste restje morele gevoeligheid voor onze omgang met dieren. Moreel gezien is het te gemakzuchtig om datgene waar je last van hebt dood te maken en daarbij te verzuimen je eigen manier van leven kritisch tegen het licht te houden.
“Als er op grote schaal kippen worden gedood vanwege de vogelgriep noemen we dat ‘ruimen’, een eufemisme dat eveneens wijst op een moreel knelpunt. Die kippen worden niet individueel gedood, maar vergast in afgesloten ruimtes. We willen dat liever niet zien, omdat we in onze onderbuik voelen dat het moreel niet in de haak is.”
Van Brederode: “Toch kan ik er niet omheen dat een koe voor mij een hogere diersoort is dan een rat. Die koe heeft een rijker palet aan gevoelens, zorgt voor haar kalfjes, is verdrietig als soortgenoten naar de slachtbank gaan. Nogmaals, ik trek niet in twijfel dat de rat ook intelligent en gevoelig is, en daarin zelfs misschien wel menselijke trekken vertoont. Maar ratten zijn in zekere zin indringers, dat is een andere factor die maakt dat we ze classificeren als ongedierte. Ze komen ’s nachts tevoorschijn, ze houden je uit de slaap, ze snuffelen rond op plekken waar je ze niet wil hebben.”
Van Tongeren: “Met zo’n rangorde van dieren kan ik filosofisch moeilijk uit de voeten. Verplaats het eens naar de mensenwereld: als je aan je partner uitlegt waarom je van hem of haar meer houdt dan van een ander, zitten daar vaak nauwelijks rationele argumenten bij. Iets dergelijks is er ook met onze waardering van verschillende dieren aan de hand. Een hond kan mij aankijken met een treurige of vrolijke oogopslag, daarom voelen we met zo’n dier verwantschap. Motjes kunnen mij niet aankijken. Als je een dier op basis van zo’n gebrek aan verwantschap classificeert als ondier, dan is dat een merkwaardige reductie tot ons menselijk perspectief. Als we dieren scheiden op basis van gevoelde verwantschap of bruikbaarheid, doen we onrecht aan wat die dieren in zichzelf zijn.”
Van Brederode: “Aristoteles verklaarde de natuur deels door het ‘telos’, het doel dat alle levende wezens nastreven. Dieren waren volgens hem lagere wezens, die het belang van de mens dienen. Thomas van Aquino trok dat idee nog verder door: voor een eetbaar dier is het de hoogste bestemming om op te gaan in de mens. Misschien dat die oude ideeën in onze waardering nog altijd een rol spelen. De wilde rat is geen gezelschapsdier, levert geen wol, leer of zuivel, en we eten hem niet op, dus die heeft voor ons mensen op zichzelf geen doel, en daarom waarderen we hem minder.”
Van Tongeren: “In de uitwerking van een hiërarchie met hogere en lagere diersoorten waren Aristoteles en Thomas van Aquino onvermijdelijk kinderen van hun tijd. De grondgedachte achter hun teleologie is echter tijdloos: het idee dat de natuur een orde is die goed in elkaar steekt. De moderne mens ziet de natuur als neutraal materiaal dat op zichzelf geen waarde heeft, en dat hij naar eigen wens kan aanpassen. De premoderne mens zag de natuur echter als een orde die je tot voorbeeld moet nemen, die je leert hoe je moet leven. Respect voor die natuurlijke orde betekent niet dat je ratten zomaar hun gang hoeft te laten gaan, maar als je ze bestrijdt, moet je wel beseffen dat je ingrijpt in een orde die op zichzelf goed is. Als je ingrijpt, doe dat dan met matigheid, gezond verstand… misschien zelfs wel met gebogen hoofd.”
Hoe de categorie ‘ongedierte’ begon te wankelen
‘De natuur doet niets vergeefs,’ meende Aristoteles (384 – 322 v. Chr.). Met zijn ordening van diersoorten wordt hij beschouwd als een grondlegger van de biologie. Alles wat leeft streeft volgens Aristoteles naar een doel, ‘telos’. Mensen onderscheiden zich van dieren omdat ze in het bezit zijn van de rede. Daarom vindt Aristoteles het ook stukken minder schrijnend als een dier zijn telos niet bereikt dan wanneer een mens dat overkomt – een dier lijdt niet onder onvervulde verlangens, een mens wel.
Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw pleitte de Australische moraalfilosoof Peter Singer (1946) ervoor om dieren meer politieke rechten toe te kennen. Zo krijgen ze de vrijheid om hun telos wél te vervolmaken, zelfs als die enkel gebaseerd zou zijn op zoiets ‘laags’ als instinct of natuur.
Binnen dit denken over dierenrechten blijft een categorie als ‘ongedierte’ nauwelijks nog overeind. De Zweedse denker Tora Holmberg schreef bijvoorbeeld over dieren als vuilnisopruimers in de grote stad. Ratten eten afval, waardoor riolen minder snel verstoppen. Daarmee vervullen ze een onmisbare rol in stedelijke biotopen. En voor dat optreden mogen mensen wel wat dankbaarder zijn, in plaats van ratten louter te stigmatiseren als ziekteverspreiders.